vrijdag 9 mei 2014

WEESPERPLEIN




Weesperplein

De zon schijnt die 1e maart in 1943, het weer trekt zich niets aan van de oorlog.

Hanneke loopt zo dicht mogelijk langs de huizen, alsof ze daar woont en elk moment een portiek binnen kan gaan. Ze is op weg naar de Joodse Invalide, waar opoe is opgenomen, het ging echt niet langer thuis.

Muiderschans heet de straat sinds vorig jaar. Sarphatistraat klinkt te Joods volgens de Duitsers, maar niemand gebruikt die nieuwe naam.


Ondanks de zon draagt ze haar lange shawl, waardoor de zo gehate gele ster aan het oog wordt onttrokken. 

Bijna vier maanden woont ze nu bij haar tante in de Vrolikstraat.

Ook toen kwam ze bij opoe vandaan, ze liep naar huis in de Pretoriusstraat, zag de Duitse legerauto en wist meteen dat het mis was. Er stonden soldaten bij de auto en onder het opwaaiend zeil zag ze de bovenburen zitten. Als aan de grond genageld bleef ze staan.

'Weiterlaufen', schreeuwde een soldaat en gaf haar een por met zijn geweer. Struikelend liep ze door.

Toen ze voorzichtig omkeek zag ze haar ouders naar buiten komen. De kleine Sara op de arm van haar moeder en Gerton aan haar hand. Daarachter haar vader en grootvader, ieder met een koffertje.

Heel even keek haar moeder haar kant op, maar ze wendde gelijk haar blik weer af, alsof ze vreemden waren.

De Duitse soldaat liep een paar stappen in Hanneke's richting.

'Schnell, schnell', riep hij dreigend.

Ze holde naar de Vrolikstraat waar ze buiten adem en overstuur bij tante Geesje aanbelde.

'Kind, kom gauw binnen, wat is er gebeurd?' vroeg haar tante geschrokken.

'Ze zijn opgehaald', snikte Hanneke, 'en wat moet ik nu, wat moet ik nu?'

Tante Geesje trok haar naar binnen en troostte haar tegen beter weten in.

'Jij blijft voorlopig hier,' zei ze, je kan daar niet meer naartoe'.

Tante Geesje, getrouwd met Hanneke's oom, was niet Joods en daardoor

gevrijwaard van deportatie. Om haar niet in gevaar te brengen had oom Hartog zich aangemeld; behalve een briefkaart uit Vught hoorden ze niets meer van hem.

De volgende dag besloot tante Geesje naar de Pretoriusstraat te gaan om wat kleding van Hanneke op te halen, maar de deur was dichtgespijkerd en toen ze door het raam naar binnen keek zag ze dat de huiskamer helemaal leeg was, de gordijnen waren van de roedes gehaald en zelfs het goedkope zeil was van de vloer getrokken.

'Ze hebben al gepulst, hoor ', riep een vrouw die verderop uit het raam hing.

Tante Geesje wist genoeg...

Ze hadden nog een keer een brief gekregen uit Westerbork, waarin haar vader vertelde dat ze naar het Oosten zouden gaan om daar te werken. Het ging naar omstandigheden goed, al huilde Saartje veel, ze kreeg niet genoeg te eten.

Vergeet je opoe niet? schreef haar vader, wij redden ons wel.

Nu was Hanneke degene die opoe zo vaak ze kon opzocht en al had het oude mensje er niet veel weet van, ze vroeg toch naar haar man en dochter en kon dan dreinen als een kind.



Daar is het Weesperplein, met versnelde stap gaat ze richting ziekenhuis maar wat vreemd, ook daar staan legerwagens, dat kan toch niet waar zijn, niet die oude, zieke mensen.

Ze aarzelt, plukt aan haar shawl.

'Ze worden allemaal weggehaald,' zegt een voorbijganger.



Anneke Koehof © fictie

Nawoord

Op 1 maart 1943 werden de patiënten uit de Joodse Invalide op bijzonder wrede wijze weggevoerd;

' Pulsen' Genoemd naar het verhuisbedrijf van Abraham Puls, die de woningen van weggevoerde Joden leeghaalde.



Dit verhaal las ik in het kader van 'Open Joodse Huizen' 4 mei 2014 in de OBA, Amsterdam.

Hollandia Kattenburg : 'DE PROMOTIE VAN MIJN TANTE ROOS'



Mijn tante Roos, 6e van links, met haar collega's in 1938


De promotie van tante Roos

Nadat mijn tante Roos in 1935 haar school had afgemaakt kon ze als 'leermeisje', zo heette dat toen, beginnen op een klein atelier, maar in feite was ze gewoon boodschappenmeisje.

Ze bracht naaiwerk bij thuiswerkers, dikwijls Duits Joodse vluchtelingen, en ze bezorgde kleding bij Maison De Bonneterie, wat ook toen al een deftig modemagazijn was.

Vaak moest ze naar een onverstaanbare oude Pool in de Transvaalbuurt, die knopen kleurde.

Om in zijn werkruimte te komen beklom ze de steile trappen en naarmate ze verder boven kwam stonk het penetranter naar de verfkleurstoffen die in pannetjes stonden te pruttelen. Ze bracht hem lapjes stof, zodat hij de benen knopen bijpassend kon kleuren. Het boodschappenwerk was niet zo leuk, maar het was crisistijd, je pakte alles aan.

Omdat ze zo niets van het naaivak leerde nam ze verschillende andere baantjes aan totdat ze in 1937, ze was toen 17 jaar, solliciteerde bij Hollandia Kattenburg, een textielfabriek waar waterdichte regenjassen werden vervaardigd die toen 'Big Ben' heetten en later bekend stonden onder de naam 'Falcon'.

Ze maakte een goede indruk en werd, weer als leerling, aangenomen op de gummi-afdeling. Daar werd rubber op de naden en tussen de belegsels geplakt door speciale plakkers.

En zo fietste Roosje elke morgen van de Kastanjeweg naar de Valkenwegpont over het IJ. Daar, naast de A.D.M, (De Amsterdamse Droogdok Maatschappij) was het gebouw van de textielfabriek, waar ze de hele dag, het was lopendebandwerk, belegsels aan de jassen moest stikken.

Het beviel haar goed, ze had er leuke collega's en altijd plezier en ze verdiende maar liefst 5 gulden in de week, dat was toen een heel bedrag.

Ze kreeg ook een vriendje, Meier Papegaai. Ze gingen samen uit en bij het afscheid zei mijn tante een keer voor de grap 'Dag schat', en hij antwoordde:

'O Roosje, was het maar echt zo dat ik je schat was'. Hij was stapelverliefd op haar.

Op een middag, toen ze weer eens een afspraakje hadden gemaakt, zei hij:

'Weet je wat ik vanavond aan doe? Ik doe een hoed aan'!

Maar de liefde kreeg geen kans om verder op te bloeien, want al op de eerste dag dat het dragen van een ster verplicht gesteld was, 1 mei 1942, werd hij al opgepakt.



Zijn broer werkte als kelner in de Hollandsche Schouwburg, maar vergat het verplichte witte kelner jasje. Meier holde achter hem aan zonder zijn overjas, waarop de gele ster nog maar net was aangebracht, aan te doen. Hij werd meteen gearresteerd en via de gevangenis in Amstelveen naar Amersfoort vervoerd. De rest laat zich raden...



Hollandia Kattenburg was een joods bedrijf, waar joodse werknemers zich thuis voelden vandaar dat veel joodse werkzoekenden daar graag een betrekking wilden.

In de oorlog speelde nog iets mee: onder dwang van de bezetter werden uniformen gemaakt voor het Duitse leger en daarom waren de joodse werknemers en hun gezinnen voorlopig 'gesperrt' (vrijgesteld van deportatie). Zo voelden zij zich redelijk veilig en hoopten op een snelle afloop van de oorlog.

Maar oorlogsmisdadigers als Himmler, Rauter en Lages wilden aan die regeling een einde maken en uiteindelijk vielen de troepen van de Grüne Polizei, onder leiding van de beruchte nazi-misdadiger Lages, de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg binnen. Alle in- en uitgangen werden hermetisch afgesloten.



Ik vervolg dit verhaal met wat ik heb opgetekend uit de mond van mijn hoogbejaarde tante Roos, zij is een van de twee nog levende personeelsleden die dit persoonlijk hebben meegemaakt.



Op die dag, woensdag 11 november 1942, vielen ze ineens binnen. Ik werkte op de gummi-afdeling, daar kwamen ze het eerst.



De directeur, een vervanger van de eigenlijke directeur, een Verwalter, wilde iets zeggen tegen het personeel, maar hij moest zwijgen.



We werden als schapen en bokken gescheiden, de Joden moesten aan de ene kant gaan staan en wij aan de andere.



Als eerste werd Rebecca Groenteman eruit gehaald, zij was communistisch en dat wisten die Duitsers precies. Ik weet zeker dat dát verraderswerk moet zijn geweest en ik weet ook door wie ze zijn verraden.



Ze hadden lijsten met namen bij zich en de joodse medewerkers werden een voor een afgeroepen. Het was verschrikkelijk.



We hebben uren zo gestaan. Ze kwamen om vier uur in de middag en wij mochten pas om acht uur 's avonds weg.



We zagen onze joodse collega's wegvoeren in vrachtauto's: Marietje Kloot, zij was vaak ziek en ik moest haar dan haar loonzakje brengen. Haar vader was fruithandelaar en ik kreeg de sappigste peer en de meest verse ananas. Saartje Melkman, Arie Swaab, Sjakie Kaas, Lowietje de Groot, hij was chef, Roosje Meents, die elke week bonnetjes verkocht voor de Matzes met Pasen, Jet de Groot, ach zovelen, en we waren nog steeds in de veronderstelling dat ze naar een werkkamp gingen...



En o ja, Janie Beers. Haar zusje Marietje was er niet, ze was pas bevallen. Ik ben nog op kraamvisite geweest en heb er altijd spijt van gehad dat ik de baby toen niet heb meegenomen, maar hoe konden ze weten wat hen boven het hoofd hing, ze waanden zich veilig bij Hollandia Kattenburg.



Toen we eindelijk weg mochten ben ik zo snel ik kon naar de Transvaalbuurt gegaan om gezinnen van personeelsleden te waarschuwen, zoals de vrouw van Sjakie Kaas, ik was daar net binnen toen ze gehaald werden door Nederlandse politiebeambtenaren...

Ik moest mijn papieren laten zien en werd hardhandig weggestuurd, ja zelfs van de trap af gegooid! Volledig overstuur kwam ik die avond op de Kastanjeweg aan.



Het was na die tijd heel moeilijk om weer naar het werk te gaan, maar we moesten door.

Later ben ik cheffin geworden, dat zou nooit gebeurd zijn als de joodse werknemers niet waren opgehaald; het was een promotie met een rouwrand”.



Anneke Koehof ©


Nawoord: Op 11 november 1942 werden 367 joodse medewerkers tezamen met hun familieleden, bij elkaar 826 personen, weggevoerd naar de Duitse concentratiekampen.

Slechts een enkeling kwam terug.

Velen woonden in Amsterdam Oost.



Dit verhaal las ik in het kader van 'Open Joodse Huizen' in de OBA Amsterdam op 4 mei 2014







http://deklassieken.radio4.nl/nieuwsinnoten 

zie mijn keuze van 27 januari 2015



Beste Schrijver/Voorlezer tijdens Open Joodse Huizen/Schrijvers uit Oost,
Vandaag ontvingen we - als organisatoren van de middag op 4 mei in de Javabibliotheek - een persoonlijke brief van Joël Cahen, directeur van het Joods Historisch Museum. De co-organisator van Open Joodse Huizen.
'We kijken terug op een zeer indrukwekkende 3e en 4e mei, met een drukbezochte editie van Open Joodse Huizen. In Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Groningen, Leeuwarden en Tilburg ontvingen wij meer dan 10.500 bezoekers. U zorgde er door uw inspanningen voor dat al deze mensen op een persoonlijke en indringende wijze konden stilstaan bij de 'kleine geschiedenissen'uit de Sjoa in Nederland en wat die - ook vandaag nog - voor ons betekenen. Zelf was ik o.a. aanwezig in de Openbare Bibliotheek Amsterdam op het Javaplein, waar ik diep onder de indruk was van de schrijvers.'