donderdag 9 januari 2014

DE HEMA POP









Elke woensdagmiddag kwam tante Dir hem ophalen, dat was zo afgesproken.
Robbies moeder was overleden toen hij nauwelijks twee jaar was, hij had geen herinneringen aan haar, wel, heel vaag, aan lief en warm.

Met zijn bruine ogen en donkere krullenbol leek hij aandoenlijk, maar in de omgang bleek hij nogal gesloten en hij had een uitgesproken hekel aan de medelijdend door zijn krullen strijkende buurvrouwen.


Lange tijd was hij alleen met zijn vader, tot hun keuze viel op het vrolijke meisje. Ze was dol op Robbie, lief en geduldig, al had hij ook al kennis gemaakt met haar plotseling opkomende driftbuien die hij, loyaal aan haar, voor zijn vader verzweeg.


Vanuit zijn geliefde plekje onder de tafel sloeg hij de pasgehuwden gade, tevreden als er harmonie was en angstig als het er heftig aan toe ging. Op het dressoir stond de trouwfoto, hij aan zijn vaders hand, het nieuwe petje eigenwijs op zijn krullenkop. Wat was ze mooi die dag, zijn nieuwe mama. Ze droeg een zilvergrijze jurk en een grote hoed en lachend had ze geroepen dat ze met twee mannen trouwde.


'Kom toch eens onder die tafel vandaan,' zei ze vaak, 'waarom zit je daar toch steeds te koekeloeren?'


'Omdat hij met de helm geboren is,' legde tante Dir uit. 'Hij heeft het tweede gezicht en daar voelt hij zich veilig'. Zijn moeder haalde haar schouders op, wat een onzin, hoewel, hij kon haar soms zo strak aankijken, dat maakte haar ongemakkelijk.

Ze voelde zich op de vingers gekeken door de tante van Robbies echte moeder. Ze verwende hem gruwelijk, hij hoefde maar te kikken.

Met tegenzin had zijn moeder toegestemd in de woensdagmiddagregeling.



Met zijn kleine jongenshand in die van zijn tante liepen ze de Baweanstraat uit. Hij keek nog even om en zwaaide, maar niet te lang, dat was kinderachtig
Op de hoek voor de melkwinkel stond een wandelwagen met een blond meisje erin.  Hij kende haar wel, als hij daar een boodschap moest doen zat ze vaak achter de toonbank. Boem, boem, boem, roffelden haar beentjes dan tegen de met ijzer beslagen theekist. Als hij op zijn tenen ging staan kon hij haar net zien. Ze zag er lief uit, met een rode strik in haar blonde haar. Ze lachte naar hem en wilde zwaaien, maar ze moest zich snel weer vastgrijpen om niet te vallen. Hij werd er helemaal warm van. Hij had horen zeggen dat haar moeder dood was en dat ze daarom bij de melkboer woonde.
Had hij maar een zusje zoals zij, hij zou haar dan beschermen tegen de engerds die 's avonds op de muur van zijn slaapkamer dansten.    'Wat een schatje,'zei tante Dir vertederd. 
    'Ze heet Anneke,' antwoordde hij en tante Dir kietelde haar onder haar kinnetje. 
Het was een warme middag. Als ze nu maar langs Jamin kwamen. Gelukkig, ze gingen door de Javastraat. Vanuit een zijraam, een soort loket, waaruit een vrouw met lubberende blote armen half naar buiten leunde, werd ijs verkocht.
    'En?' vroeg ze.
    'Een dubbeldikke met chocola,' 
De verkoopster gooide het pakje voor hem neer.
    'Dat is dan een dubbeltje.' 
Verzaligd likte hij aan zijn ijsje.
    'Lekker?' vroeg tante Dir.
Ja, knikte hij.
    'Niet knoeien, hoor! Kom, we moeten nog naar de Hema'.
    'Gaan we dan eerst bij de hondjes kijken?' 
Ze liepen langs de banketbakkerswinkel waar een als bakkertje verklede pop houterig heen en weer bewoog en dan, onverwacht, tegen het venster tikte. Het vingertje was door jarenlang getik kapot gegaan en werd beschermd door een goor geworden pleister. In december veranderde het bakkertje in een Sinterklaaspop, maar hij herkende hem aan de pleister.

Onder de spoortunnel wachtten ze totdat er een trein overheen reed, hij hield zijn handen tegen zijn oren voor het donderend geweld.

Aan de schaduwkant van de spoordijk was de dierenwinkel. Met zijn neus tegen het winkelraam keek hij naar de puppy's die trillerig tegen elkaar aan lagen. Plotseling werd een luikje opengerukt en een grote hand trok een van de hondjes ruw naar binnen, hij hoorde het gillend piepen.

'Doorlopen nou,' drong tante Dir aan. Maar eerst moest hij nog even stilstaan bij de etalage van de feestwinkel in de Van Swindenstraat, daar was zoveel te zien. Slingers en vlaggen, ballonnen, enge mombakkesen van heksen en boeven, varkenssnuiten, pruiken, boerenkielen en een gekleurd kartonnen bord met een gouden kroon.

HULDE AAN HET BRUIDSPAAR’

las hij hardop. Tante Dir keek trots om zich heen, had iemand opgemerkt dat dit jongetje al kon lezen?

Nu begon hij toch moe te worden, gelukkig zag hij in de verte het Oosterpark al. Nu nog langs het ziekenhuis met de vaal gestreepte markiezen. Zieken houden zeker niet van zon, dacht hij.

Onder de winkelgalerij stond een violist te krassen en eindelijk waren ze bij de HEMA. Het rook er naar warme worst. Tante Dir deed haar boodschappen en al noemde men het een armeluiswinkel, zij was dik tevreden, goed en goedkoop.

Nu was het zijn beurt, hij liep rechtstreeks naar de kleine speelgoedhoek. Opgewonden bekeek hij de uitstalling. Dat rode karretje leek hem wel wat of dat houten paardje, het gespikkelde speelgoedhondje was ook leuk of toch die kleurpotloden...

Weifelend keek hij om zich heen en ineens zag hij de pop. Zijn hart ging sneller kloppen, het was een pop met blonde haren, blauwe ogen en lange wimpers. Ze droeg een wit dansjurkje met bijpassende schoentjes en stond rechtop in een doos.

'Die wil ik,' wees hij.

'Maar jongen, dat is toch niets voor jou? Een pop is voor meisjes. Maar hij wilde de pop en niets anders.

Een moeder met haar dochtertje volgden de discussie. Het meisje keek hem laatdunkend aan.

'Wie wil er nou zo’n stomme pop, je bent toch zeker geen meid!'

Ze had, net als haar moeder, bruin haar, bolle ogen en dikke armen en benen, 'tapse eindjes' noemde zijn vader dat. Hij had allang door dat ze de pop zelf wilde.

Smekend schudde hij tante Dir aan haar mouw.

“Nou vooruit, je bent ook niet iedereen”.

De verkoopster deed een deksel over de doos.

'Het is een praatpop, de laatste,' zei ze.



Toen hij die avond werd thuisgebracht droeg hij de doos een beetje besmuikt naar zijn slaapkamer. Hij haalde de pop voorzichtig tevoorschijn. Wat was ze mooi. Zacht streek hij door de lange blonde haren. Ze kon haar ogen open en dicht doen.

'Je mag elke avond bij me slapen en ik noem je...ehh...Annekje,' fluisterde hij.

Hij legde haar onder de dekens en heel zacht hoorde hij: ‘Rob-bie’.





Anneke Koehof ©
fictie