woensdag 18 december 2013

KERSTMIS





De brandweerkazerne in de Domselaarstraat, Amsterdam Oost
Dit verhaal plaatste ik een aantal jaren geleden op Het Geheugen van Oost.















Wat een verschil, de huidige Kerstviering met die van vroeger.
Tegenwoordig worden de winkels leeggekocht, het een nog duurder dan het ander.
Wij waren al zielsgelukkig met een kerstboom en daar lagen heus geen cadeautjes onder. Als er weinig geld was werden er wat takken achter de schilderijen gestoken, nog maanden later vonden we de dennennaalden...

Wat vond ik de kerstballen mooi, ik spiegelde me er in en kreeg een heel raar gezicht. De dingen in de kamer vervormden, je waande je in een sprookjeswereld. In de loop der tijden werden de ballen doffer en schilferde het bovenlaagje er af. Als er een bal brak was het huis te klein.
Er brandden echte kaarsjes in de kerstboom, spannend maar gevaarlijk. Bij ons om de hoek, in de Karimatastraat, was eens een hevige brand, doordat de kinderen met kaarsjes hadden gespeeld.
Dat maakte op mij grote indruk en ik ben altijd bang gebleven voor uitrukkende brandweerauto's. Zo bang zelfs, dat ik als kind niet langs de brandweerkazerne in de Domselaarstraat durfde, alhoewel dat de kortste weg was naar Oma op de Kastanjeweg.
Mijn vader was elektricien en daardoor waren wij in de straat de eersten met elektrische kerstverlichting, door mijn vader gemaakt van witte elektrapijp met fietslampjes. Wij vonden het prachtig en we hebben ze nog jaren gebruikt, hoewel ze op den duur helemaal vergeelden en lang niet zo mooi waren als die van Philips.
Meestal aten we kip of rollade, toen nog een luxe.
Toch waren er wel mensen die wild aten, want 's avonds na het eten klonk het door de donkere, stille straten: “Hazen en konijnenvellen, hazen en konijnenvellen.”


Anneke Koehof

foto Marga Vosveld
 
 
 
 
Voor iedereen goede feestdagen en een voorspoedig 2014
 
 
 


zaterdag 30 november 2013

TERUG NAAR OOST



Intocht 1953, foto Stadsarchief Amsterdam
Deze herinnering  publiceerde ik in 2009
op Het Geheugen van Oost

Terug naar Oost.

Natuurlijk kwam Sinterklaas in Amsterdam Oost, maar voor de 'enige echte' moest je naar het Centrum.

Ik was een jaar of achttien, toen ik met mijn schoonzusje, een 'nakomertje', naar de Sinterklaasintocht ging. Het was begin jaren zestig en bitterkoud.

Op het Javaplein stapten we in de overvolle tram; opeengepakt stonden we tussen de stank van natte jassen. De route werd omgeleid, dus we moesten uitstappen en verder lopen.

De gure wind blies dwars door onze kleding en we werden drijfnat door een ijskoude regen.

Uren stonden we, tevergeefs stampvoetend om onze voeten warm te houden,  te wachten op het Frederiksplein. Af en toe reed de politie op motoren met zijspan voorbij, gevolgd door enkele Pieten op scooters. Een golf van verwachting ging dan door de wachtende rijen, maar het duurde en het duurde...

We waren inmiddels door en door versteend, iedereen stond te trappelen van ongeduld en de kleintjes huilden van ellende op de schouders van hun vaders, maar die bleven staan, want weggegaan, plaatsje vergaan.

Plotseling ging de regen over in tikkelende ijzel. De Stadsreiniging strooide zand zodat de schimmel van de Goedheiligman niet zou uitglijden.

Eindelijk was hij er dan, voorzichtig rijdend, omringd door Zwarte Pieten en gevolgd door Spaanse Edelen (wij noemden hen 'Witte Pieten'). Luid zingend en springend werd hij toegezwaaid door de honderden kinderen, even was de kou vergeten en genoten we van de volgkaravaan. Enkele gelukkigen kregen een handvol pepernoten.

We moesten terug naar Oost, maar hoe we er zijn gekomen is bijna niet te beschrijven. Het was inmiddels zo glad geworden dat we niet tegen de bruggen op konden. Zowel het wegdek, als de brugleuningen waren bedekt door een dikke laag ijzel. Iedere keer als we bijna boven waren gleden we weer net zo hard terug. Ik weet niet meer of we lachten of huilden...



Anneke Koehof ©


intocht Frederiksplein, foto Stadsarchief Amsterdam








 

woensdag 27 november 2013

DECEMBERBLUES


 
Opdracht:  schrijf een column 













Decemberblues


Voor mij begint december al rond half november.

Ja ik weet het, het is een ziekte, die bij mij zijn oorsprong vond in mijn jeugd.

De spanning van 'gelijk met Sinterklaas jarig' en het feest zelf, kon ik als kind al niet aan.

Als dan een aantal verjaardagen in je latere gezin en familie ook nog eens in die feestmaand vallen, ligt daar de ideale bedding voor een december-depressie.

Feestelijkheden en feestdagen buitelen over elkaar heen.

Familieleden, die elkaar het hele jaar nauwelijks zien, klampen zich vast aan oude tradities en worden, in het kader van de 'oude gezinsillusie', bij elkaar aan tafel genood, of, als je buiten de boot valt, juist niet. Pijnlijkheden worden met de mantel der liefde bedekt en tegen de tijd dat de rijkelijk geschonken wijn de waarheid achterhaalt is de avond gelukkig voorbij.

Etalages met feestkleding en blingbling lokken, want je moet vooral kopen, kopen.

Als schimmen snellen mensen met volle tassen door de natgeregende winkelstraten en eigenlijk zou je willen meedoen.

Voor één keer je hullen in al die luxe, in de illusie dat daarmee warmte is te halen.

De glossies staan vol foto's van families die modieus gekleed, aan rijk gedekte tafels, de schijn ophouden dat veel en duur 'geluk' betekent.

De dagen worden korter, de straten worden versierd met duizenden lichtjes.

Grachtenpanden wiegelen met verlichte vensters in het donkere water

Binnen branden de kaarsjes en in de oven staat een stamppot te geuren.

Irritaties worden vergeten, de wereld staat even stil

Binnenkort is het Kerstmis en we zoeken geborgenheid bij elkaar.

Kon ik er maar van genieten, alle pijnlijkheden loslaten, maar het lukt me niet.

Was het maar weer 1 januari, want dan is het over!



Anneke Koehof ©


maandag 11 november 2013

ODE AAN LEMMER



Ik draag mijn gedicht op aan Philo Gort
Wij hadden synchrone vakantieherinneringen aan Lemmer.

 





...zag ik de Le 64 statig binnenkomen




ODE AAN LEMMER


Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, wat had ik je als kind al lief.

Als ik na eindeloze uren water, met dichtgesnoerde keel, het silhouet zag

van de kerk en later, bij het passeren van het Eindje van de Dam, met uitzicht

op door golven gepolijste keien, de vuurtoren aan het zilvergrijze strand,

voelde ik me gelukkiger en vrijer, dan waar ter wereld ik ook kwam.



Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, ik ruik nog steeds je geuren, van

getaande netten aan de reling, de haven met haar zilte geur van vis en dan

de rokerij met paling aan de speten, de houtmolen aan de Zeedijk, en verderop de werf

met pas geteerde vissersschepen, het waswater op maandag in de steeg, de

geur van schone lakens op de bleek, maar ook die van het hûske en de tonneman.



Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, nog hoor ik je geluiden, van

houten klompen op de brug, het water klotsend aan de schoeiing, de misthoorn

eenzaam in de nacht, een schip dat kreunt tegen de boeiing, een dronken vent die lallend

lacht, uit een café een flard muziek, het zagen van de mastenmaker, de stoomfluit van de
 
houtfabriek, de Nachtboot die vertrekken moet, het 'Goeie' als een Friese groet.



Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, nog proef ik je gerechten, in

het huis aan de Zeedijk, waar ik zo vaak logeerde, en tante mij trakteerde op

trommelkoek met stroop, op aal met botersaus en palingen zo vet, dat het je kin langs droop.

Op suikerbrood, 'pareltjebrei ', en van die lange Friese Repen, een echte lekkernij,

gebakken vis met witte rijst en bruine suiker en 'sipelpomp' en dûmkes horen er ook nog bij.



Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de Zuiderzee, nog zie ik in gedachten, in de

sluis de Jan Nieveen liggen wachten, ik zie de oude haven, waar mijn moeder werd geboren,

ik zie vanuit mijn kamertje de polder, wuivend koren, ik zie de Langestreek, de Schans

en aan de waterkant, waar ik als meisje zat te dromen, zie ik de Lemmer 64 statig binnenkomen.

Maar wat ik het allerliefste nooit had willen zien, was aan de Vissersburen het dempen van de Rien.




 



Vissersburen
 
 
Anneke Koehof ©

8 november 2013










   

                                                                                                             

woensdag 6 november 2013

DIALOGUE WITH AN ENGLISH BORDER COLLIE


Opdracht: een dialoog tussen twee van te voren in een blad uitgezochte 'personen'.
Ik heb het mezelf wel moeilijk gemaakt door een hond te kiezen...
Gelukkig heb ik een ruime ervaring met honden én inspiratie door een dergelijk avontuur van de vroegere hond Asta van Marleen.
 
 
 Dialogue with an English Border Collie, named after Montgomery.






'Monty, Monty, hier!'

Ik doe net alsof ik niets hoor, er is nog zoveel te snuffelen, ik wil nog niet naar huis.

'Kom je nou hier of niet?'

Gelukkig, ik heb de keuze: dus niet.

'Potverdikkeme, kom nou hond, ik heb nog zoveel te doen

Anders ik wel, er ligt hier nog een hele berg blad, daar ga ik eens even doorheen roetsjen.

Haaaaaaaa, lekker zeg, knisper, kraak, knisper; ik zit er nu helemaal onder, pak me dan, als je kan!

'Nu heb ik er genoeg van, je zoekt het maar lekker uit, dag Monty. Ik ga naar huis'.

Dat doe je toch niet, ik kan nog best even een sprintje trekken. Hé, wat zie ik daar voor een leuk teefje, hallo schat, voel je iets voor een vrijpartijtje in het kreupelhout? O, nou zeg, dan niet, wat een kapsones met je stomme roze strikje, je bent zeker bang om vuil te worden...

'Monty!!”

Ja, ja, ik kom al. Met wie sta je nu te praten?

'Monty, snel!'

Dat klinkt niet pluis. Waarom houdt die man zijn regenjas open en wat moet ie met dat potlood?
Er op af, grrrrrrrr, weg jij want ik grijp je. Jaaaah, nu gauw over het hek heen, hè, maar ik heb je, ik heb je, kgggggg!

'O Monty, wat ben jij een zoete hond en wat heb je daar? Geef maar hier, braaaaaf! Een stuk regenjas, haha, dat moet ie thuis uitleggen, net goed, ga je mee?'

Zo, voorlopig kan ik geen kwaad meer doen en nu op naar de beloning!

 
Anneke Koehof ©

6 november 2013
fictie
 

woensdag 16 oktober 2013

MIJN ZOMERSTRAAT



HERINNERING IN DICHTVORM  (Opdracht)


Baweanstraat









Mijn zomerstraat


Hoge bomen, licht en schaduw,

warme muren, waartegen jongens

met knokige knieën zonlicht vangen

om veters te branden

en de weeïge geur van het

abattoir verdrijven.


Vitrages, stijf en proper, de

voordeur met beslag van koper

Het uiterlijk fatsoen

erin gewreven en gepoetst

De armoe en het ongemak

onder de mat geveegd



De versleten loper met  roeden

in de lange gang,

bij tijden van regen

als knikkerbaan gebruikt

en de spinnenkast waarin ik bang

ben opgesloten



De kille hal met zeven deuren

De keuken met haar geuren

van groente van 't seizoen

en het grootste stukje vlees voor pa,

mijn moeder kort van stof in haar

gebloemde keukenschort.


De openstaande keukendeur,

de schaduwrijke tuin waarin

blauwe hortensia's vol verlangen

een zuchtje wind trachten te vangen

en de was, aan lange lijnen, in gelid,

nauwelijks beweegt.



De bietjes op het aanrecht, want

op maandag altijd, jaar na jaar en

uit de gootsteenkast, de lucht van

zeep en soda en de houten schillenbak.

Dan, eindelijk weer buiten, kon mijn

rode diabolo nog hoger dan de zon.



Anneke Koehof ©
16 oktober 2013














woensdag 9 oktober 2013

MORGENSTER/AVONDSTER (TWEE VERHALEN)


Opdracht: schrijf een rond verhaal, met kop en staart, over een gegeven kunstvoorwerp (in mijn geval de Rietveldstoel)                                          

Morgenster

Ik zal het maar eerlijk bekennen, ik ben een vuilnisbakkenspecialist.
De laatste avondronde met Aksel, de hond, is niet mijn favoriete bezigheid, zonder enig gewetensbezwaar zie ik mijn lief zuchtend zijn jas aantrekken en de hondenriem van de haak halen.
Behalve op zondagavond, dan is het mijn beurt!

Ik kijk eens rond naar mijn gevonden schatten. Dat oude schilderij met de sint-bernardshond stond zo maar tussen wat wanddecoratie, type 'Zigeunerkind met traan'. De restauratie kostte ons kapitalen, maar wat hangt het daar mooi boven de antieke kist! En de danseres, een art deco beeldje, gesigneerd nog wel, stond in een doos vol oud serviesgoed en prijkt nu op mijn dressoir.
De hond weet het al, dit wordt niet zijn gebruikelijke wandeling door het plantsoen waar hij zo lekker kan snuffelen, maar een tocht aan de riem langs de dure huizen aan de brede verkeersweg, want daar heb je de meeste kans.

Het is al middernacht, maar er staat niet veel.
Teleurgesteld besluit ik terug te gaan, als mijn oog wordt getrokken door iets roods en blauws, ik slenter er quasi ongeïnteresseerd naar toe.
Mijn adem stokt en mijn hart slaat over. Hier staat, in rommelige onderdelen, een echte Rietveldstoel, de rood-blauwe panelen, de zwarte balkjes met gele kopeinden, het kan niet missen. Wie zet dat nu buiten en hoe krijg ik het mee naar huis? Mijn mobieltje ligt thuis en ik kan de hond niet loslaten langs deze drukke weg.
Hem aan een paal binden en later ophalen? Mijn man zou woedend zijn!
Dan maar hollend naar huis, het is niet anders.
Hijgend laat ik de hond naar binnen en ren het hele stuk weer terug.
Als ik de hoek om sla zie ik de plaatselijke morgenster in zijn driewielige Goliath wegtuffen, uit de laadbak steekt een rode plank...


Anneke Koehof ©
fictie


Maarrrrrrr het kan ook heel anders aflopen!

Een nieuwe schrijfopdracht was,  met het zelfde onderwerp,
een ander verhaal te maken of het een totaal andere wending te geven, liefst met een dramatische afloop!  Zie hier:




Avondster
Zonder gewetensbezwaar ziet ze David 's avonds zijn jas aantrekken en de hondenriem van de haak halen.
Behalve op zondagavond, dan is het haar beurt.
 
     'Doe je voorzichtig, het kan glad zijn,' waarschuwt hij.
De hond, een zwarte labrador, weet het al, dit wordt niet zijn gebruikelijke wandeling door het park, maar een snuffeltocht aan de riem langs de dure huizen aan de brede verkeersweg.
Rillend duwt ze haar wollen shawl over haar kin, het is ijskoud en inderdaad glad.
Er staat niet veel, teleurgesteld besluit ze terug te gaan, als haar oog wordt getrokken door iets roods en blauw, nieuwsgierig glibbert ze dichterbij.
Haar adem stokt en haar hart slaat over. Hier staat, in rommelige onderdelen, een echte Rietveldstoel, de rood-blauwe panelen, de zwarte balkjes met gele kopeinden, het kan niet missen, ze heeft er kort geleden net zo een gezien bij 'Kunst en Kitsch'. Wie zet dat nu bij grofvuil en hoe krijgt ze het thuis?
Tot overmaat van ramp komt de plaatselijke morgenster in zijn driewielige Goliath de hoek om pruttelen, ze moet dus haast maken.
Met de riem van de hond om haar pols graait ze de houten onderdelen bij elkaar.
       'Niet trekken”, roept ze en half glijdend, de losse planken met beide armen omklemmend, loopt ze richting huis.
Ze merkt dat de Goliath haar langzaam volgt, misschien hoopt die vent dat ze het opgeeft.
Bij het park weifelt ze, het is geen prettige route door het donker, maar wel de kortste weg.
Met verkrampte armen legt ze de zware vracht even neer. De hond ziet zijn kans schoon, rukt zich los en gaat er meteen van door.
Onder het flauwe licht van een lantarenpaal, zitten de eenden kleumend aan de wallenkant van de bevroren vijver, waarvan ze een klein deel openhouden.
       'Nee, niet doen, hierrrrrr', schreeuwt ze, maar de hond volgt zijn instinct en de eenden plonzen het wak in, waarbij hij over het bevroren gras achter ze aan zeilt en als een torpedo onder het ijs schiet.                                                                  
      'O God, o nee!' Struikelend en wanhopig huilend holt ze naar de waterkant. In het lantarenlicht ziet ze zijn donkere schaduw onder het ijs spartelen, maar al gauw houdt het spartelen op en weet ze dat ze niets meer kan doen.

Snikkend hurkt ze aan de rand van de vijver en hoort niet dat de morgenster de nacht in tuft, met in zijn laadbak haar gevonden schat...
Anneke Koehof ©
fictie



 

 

woensdag 2 oktober 2013

DE INDRINGER


De opdracht voor de Schrijfcursus was: schrijf een filmscène van 300 woorden, waarin een kledingstuk, dat je nooit meer draagt, een rol moet spelen. (in mijn geval was dat een pyjama, die er weliswaar mooi uitziet, maar door het ingeweven zilverdraad vreselijk jeukt).

 
Werktitel van de film: De indringer

Geschreven door: Anneke Koehof

Gebaseerd op: Het gelijknamige verhaal

Datum: 1 oktober 2013

Locatie: Een boerderij op een onherbergzame plaats in De Ardennen (Blg)

Titel scène: De indringer

Tijdstip: 23.00 uur, Avond, buiten pikdonker.

Intern: Slaapkamer op 1e verdieping met bed, ladekast met schemerlamp en wekker, staande spiegel en een sofa. Op de vloer een vaal karpet.

Muziek: Le Quatro Stagioni, Herfst, op. 8 nr 3 , Vivaldi. Norwegian Chamber Orchestra, Terje Tønnoson, viool.

Deze uitvoering zit vol onverwachte snerpende vioolklanken,
plotselinge kreten door enge mannenstemmen, en onheilspellende dissonanten


 
 
 
 
 De Indringer
 
'De Herfst' uit De Vier Jaargetijden van Vivaldi klinkt door het huis.
Een vrouw komt, gevolgd door een herdershond, de slaapkamer binnen. Ze zet een beker chocolademelk bij de schemerlamp en een boek, op de ladekast naast het bed.
Ze haalt een bordeauxrode, geruite pyjama en een toilettas uit een lade en verdwijnt.
Even is door de geopende deur een stukje hal te zien, met een trap naar boven.
De hond rekt zich uit en bromt tegen zijn eigen spiegelbeeld in het raam.
Met haar pyjama aan komt de vrouw weer binnen. Ze bekijkt zich uitgebreid in de spiegel.
Dan installeert ze zich in bed.
Haar boek is nog maar net opengeslagen als ze een krakend geluid boven haar hoofd hoort.
De hond, die zich op het vloerkleed heeft uitgestrekt spitst zijn oren.
Ze leest weer verder maar wordt dan opgeschrikt door zware voetstappen.
Onmiskenbaar angstig drukt ze zich, met het dekbed tegen haar kin geklemd, tegen de muur.
De hond gromt diep in zijn keel.
Langzaam maar zeker verplaatsen de voetstappen zich richting trap.
Ze grijpt de schemerlamp, de traptreden kraken.
De vrouw vliegt uit bed en schuift de sofa voor de deur, waarna ze er weer in springt met de schemerlamp in de aanslag.
De voetstappen stoppen.
Met opengesperde ogen ziet ze de deurkruk naar beneden gaan.
De hond staat met ontblote tanden te trillen
Tergend langzaam gaat de deur open, een zwart gehandschoende hand wringt zich door de opening, waarna ook een been verschijnt.
Vreemd genoeg hebben arm en been dezelfde ruit als de pyjama die de vrouw draagt.
Daarna verschijnt een tekst:
 
 
'IN DE WEEK VAN HET ENGE BOEK,
              ALLEEN BIJ    SAILOR:
TWEE PYJAMA'S HALEN, EEN BETALEN'.

                                
Anneke Koehof

Ik heb deze scène gebaseerd op iets dat ik midden in de nacht bij mijn dochter Marleen meemaakte:
Ik hoorde voetstappen boven mijn hoofd en iemand kwam de trap af. Het was mijn schoonzoon Karst, die heel vroeg op motorvakantie ging en op zolder zijn tentspullen bij elkaar zocht...
 
 
2 oktober 2013
fictie

http://vulpesvulpes.nl/index.php/audio/geluiden-van-de-vos

Deze geluiden hoort ze ook. Er huist een vos vlakbij hun boerderij. Luister naar de vos in februari!

 





 

vrijdag 6 september 2013

EEN VERJAARDAGSVERHAAL VOOR FLEUR


Fleur is 10 jaar geworden. Ze kreeg van mij een gouden ringetje, dat ik zelf jaren heb gedragen.
Opgeknapt en met een nieuw steentje is het nu voor Fleur!















Bloem's droom, een verjaardagsverhaal voor Fleur

'Ik moet even wat boodschappen halen bij de supermarkt, ga je mee?' vraagt oma.

Heel veel zin heeft Bloem niet, ze is met haar pop aan het spelen.

Bloem logeert een nachtje bij oma en ze heeft pop Saskia en alle speelgoedhonden bij zich.

'Mag Saskia dan mee, in de poppenwagen?' vraagt ze.

'Natuurlijk, gezellig!'

'Maar ik moet haar nog aankleden,' zegt Bloem, 'en ik heb mijn krentenbol nog niet op.'

'O, doe maar kalm aan hoor, ik ga eerst nog een boodschappenbriefje maken.

Waar heb je trek in, pannenkoeken of pasta?'

'Pasta graag, oma'.

'Goed, ehhhhh, dat wordt dus spaghetti, tomaten, gehakt, Italiaanse groente...'

'Weet je wat, neem je krentenbol maar mee in een zakje, voor onderweg.'

Pop Saskia ligt in de wagen, de krentenbol aan het voeteneinde en oma heeft haar boodschappentas tevoorschijn gehaald.

'Zullen we door het park lopen?' vraagt oma.

'Best hoor.'

Ze zijn nog geen vijf minuten onderweg of oma slaat haar hand voor haar mond.

'Oh, wat ben ik toch een sufferd, ik heb mijn boodschappenbriefje op tafel laten liggen!

Nu moeten we terug want zonder briefje vergeet ik de helft.'



Nou, dat gelooft Bloem ook, want oma vergeet tegenwoordig van alles, vooral namen.

'Kan ik hier niet even wachten, dan hol je naar je huis om het briefje op te halen,' stelt Bloem voor.

Oma twijfelt, ze wil Bloem liever niet alleen in het park achterlaten.

'Goed dan, maar dan ga je op deze bank zitten en denk erom, met niemand meegaan en niets van een vreemde aannemen.'

Ja, dat weet Bloem ook wel, dat heeft mama haar vaak genoeg verteld en ze is geen klein kind meer, ze is al bijna tien!

'Ga nou maar,' zegt ze en oma holt weg.

Bloem kijkt haar na, oma loopt best grappig, net of haar lijf harder wil dan haar benen kunnen.

Ze zit in de zon en als een echte moeder laat ze de poppenwagen op en neer wiebelen, dat vinden baby's lekker en poppen ook.

Vanuit een zijpaadje komt een oud vrouwtje met een boodschappenkar aangesloft.

Ze is veel ouder dan oma en ze ziet er een beetje vreemd uit, met een lange rok, rare grote schoenen, een vuile jas en lang, stijl haar.

Zou het een zwerfster zijn? Of een heks?

Ze heeft geen puntmuts op en ook geen bezem bij zich, dus dat zal wel niet.

O nee he, nu gaat ze ook nog naast haar op de bank zitten.

Wat nu? Ze mag hier niet weg van oma.

Nou ja, het vrouwtje zal haar heus niets doen.

Het vrouwtje kijkt naar Bloem en dan naar de krentenbol in de poppenwagen.

Er komt een beetje spuug uit haar mondhoek.

Misschien heeft ze wel honger, denkt Bloem.

'Heeft u misschien trek in een krentenbol?' vraagt ze.

'Maar heb jij dan zelf geen honger?' antwoordt het vrouwtje.

Bloem schudt van nee.

'Dan graag, meisje, ik heb namelijk nog niets gegeten.'

Bloem geeft haar de krentenbol en het vrouwtje eet met hele kleine hapjes.

Als er geen kruimeltje meer over is, maken ze een praatje.

Bloem vertelt dat ze bij oma logeert en dat die vast heel gauw weer terug is met haar boodschappenbriefje.

'Je bent een lief meisje,' zegt het vrouwtje,' mag ik vragen hoeveel jaar je bent?'

Bloem vertelt trots dat ze bijna jarig is en dat ze dan al tien wordt.

'En hoe gaat het op school?' vraagt het vrouwtje.

Bloem zegt dat het heel goed gaat, alleen heeft ze soms een klein beetje moeite met lezen.

'Aha, in dat geval heb ik hier iets voor je,' zegt het vrouwtje.

Ze rommelt wat in haar boodschappenkar en haalt er een goudkleurig zijden zakje uit.

'O nee, ik mag niets van vreemden aannemen,' zegt Bloem verschrikt.

Het vrouwtje lacht haar vriendelijk toe.

'Je hebt mij toch je krentenbol gegeven, dan ben ik geen vreemde meer.

Hier.' Ze legt het zakje bij Bloem op schoot.

'Als je wat in dit zakje zit, om je vinger draagt, gaat de taal vanzelf.'

Bloem is nu toch wel benieuwd en voelt aan de buitenkant van het zakje.

Er zit iets hards in, zal ze het toch maar openmaken?

Voorzichtig kijkt ze erin en dan ziet ze nóg een zakje, roze dit keer.

Ze maakt het open en vindt een gouden ringetje met een klein steentje.

Als ze het ringetje op haar hand legt, glanst het in de zon en het steentje fonkelt alsof er duizenden sterretjes omhoog schieten.

Nee, het zijn geen sterretjes, maar lettertjes, schitterende lettertjes, die over elkaar heen buitelen. Haar ogen doen er pijn van, ze moet ze wel dicht doen, het lijkt of ze er slaperig van wordt.

Het vrouwtje zegt iets tegen haar, wat zegt ze nu, dat ze gaat uitrusten in het alfabet?

Bloem begrijpt er helemaal niets van, alles om haar heen draait, het lijkt wel of ze zweeft.

Dan voelt ze een lichte plof, ze is niet meer duizelig en doet haar ogen open.

Waar is ze nu terecht gekomen?

Ze zit op een bed en op dat bed ligt een sprei met allemaal lettertjes.

Dan ziet ze vijf grappige elfjes staan, ze hebben vleugeltjes en elk van hen draagt een houten bordje met een letter erop.

Bloem kijkt eens goed en ziet dat de bordjes haar naam vormen, B L O E M.

'Hallo Bloem,' zegt het elfje met de B. 'Je bent hier in Het Letterpaleis en wij zijn het Gevleugelde Woord. Zullen we je rondleiden?

Bloem is helemaal sprakeloos en ze knikt van ja.

'Dan moet je eerst van het alfabet komen,' zegt het elfje, anders gaat het niet.

Vlug springt Bloem van het bed, elfje B houdt haar hand vast en de rondleiding begint.

Achter een gordijn, ook al met lettertjes, ziet ze wel honderd mannetjes met letterbordjes heen en weer rennen.

De mannetjes maken rijen: korte rijen, lange rijen, en ze veranderen steeds van rij.

'Dat zijn de werkwoorden,' zegt het elfje, 'die hebben het de hele dag maar druk, druk, druk.'

'Maar wie zijn dan die rode mannetjes die er steeds tussen springen?' vraagt Bloem.

'O, dat zijn de voegwoorden, ze moeten altijd tussen de woorden in gaan staan, anders kunnen ze er geen zin van maken.'

Bloem begrijpt het.

Dan komen ze in een zaal met hele dikke, zware deuren waar groene mannetjes heel boos naar elkaar kijken. Ze schreeuwen en vechten, hun letterbordjes kletteren tegen elkaar Bloem vindt het niet echt leuk.

'Dat zijn de scheldwoorden. Nee, leuk is het niet, maar ze moeten er ook zijn'.

'Kom maar mee, deze zullen je beter bevallen'.

En ze komen in een blauwe kamer met schattige wezentjes, die allemaal een roze brilletje op hebben.

Ze zitten met hun letterbordjes op schommels in de vorm van witte wolken.

'Dat zijn de lieve woordjes, voor als je verliefd bent.'

LOVE leest Bloem en ze krijgt er een kleur van.

Daarna stappen ze in een half -donkere ruimte. Het is er nogal stoffig en het ruikt een beetje muf.

Mannetjes met lange baarden zitten gezellig bij elkaar, sommigen roken een pijpje.

Hun borden met letters staan tegen de muur, iedere letter lijkt op een kleine tekening met goud, rood en blauw.

'Dit is de kamer van de oude letteren,' zegt elfje, hier rust het woord van duizenden jaren geleden.'

Bloem is behoorlijk onder de indruk.

'Nu op je tenen lopen,' fluistert elfje Ze doet een gordijn opzij en daar staan allemaal wiegjes.

'Sssssst, anders worden ze wakker.

Het worden allemaal nieuwe woordjes zie je, maar die moeten nog worden bedacht, ze heten voorlopig De Kleine Lettertjes.'

Bloem en de elfjes lopen nu hand in hand naar buiten.

In de tuin gaan ze aan de rand van de vijver zitten.

In het midden van de vijver ligt een bootje te wiegelen.

Het bootje heet KOFSCHIP.

Nu wordt Bloem toch echt heel moe, ze wil wel eens terug en ze gaapt.

De elfjes brengt haar naar een hoge poort, waarop met grote letters staat : EINDE.

Ze omhelzen elkaar en Bloem holt door de poort.

Ze draait zich om en zwaait nog eens, maar de elfjes zijn al weg en de poort ziet ze ook niet meer...

'Bloem, Bloem,' hoort ze roepen.

Het is oma die hijgend voor haar staat.

'Was je in slaap gevallen?' vraagt oma.

Bloem knippert nog een beetje en vertelt dan wat haar is overkomen.

Dat kan toch niet,' zegt oma ongelovig, dat heb je vast gedroomd!'

'Nee hoor, echt niet. Kijk maar, mijn krentenbol is op en hier is het ringetje.'

Bloem doet haar hand open en nu ziet oma het ook.

'Asjemenou,' stamelt oma, 'waar is die vrouw dan gebleven?'

Ze kijken rond, maar het vrouwtje is weg.

'Mag ik het ringetje houden?' vraagt Bloem.

'Tja, je hebt het eerlijk gekregen, dus ik denk van wel,' antwoordt oma.

'Dan doe ik het om als ik naar school ga,' zegt Bloem blij.

'Wat zal ik dan goed worden in taal en lezen!'

'Ik vond je al knap,' zegt oma, maar nu word je vast nog veel knapper!'


Van Oma voor Fleur

5 september 2013, Anneke Koehof ©

fictie









Het alfabet



dinsdag 20 augustus 2013

DE RAT





Deze herinnering schreef ik al op 15 april 2008 voor mijn cursus Creatief Schrijven.
Ik was er heel trots op want ik kreeg er een 9 voor en daarmee was mijn docent niet scheutig!  

















De rat
Waarom de ratten nu ineens onze straat overnamen? Sommigen zeiden dat ze honger hadden, anderen gaven de schuld aan de hoge waterstand, maar waarschijnlijk kwam het door de vervanging van de oude rioleringen, waardoor een hele wijk rattenbewoners naar een andere woonplaats moest omzien.

Wij hadden reuze plezier. De nieuwe betonnen rioleringsbuizen lagen opgeslagen op een opengebroken plein en die grote zandvlakte was een prachtig speelterrein!
De buizen waren zo groot en lang dat we er doorheen konden hollen, er op konden klimmen en er overheen konden springen. Het “wachie”, een gepensioneerde man die wat bijverdiende, kneep een oogje dicht om de kinderen hun plezier te gunnen.

De ratten wisten niet waar ze het zoeken moesten en kwamen overal tevoorschijn,
zelfs uit de wc. Dat was bij ons al een paar maal voorgekomen en je durfde nauwelijks op de bril te gaan zitten, uit angst dat er een rat in je billen zou bijten.

Ook in de tuin liepen ze, om in een gat bij de regenpijp te verdwijnen als de herdershond van de buren er op af werd gestuurd. Wanneer je de tuindeuren niet goed dicht hield kwamen ze brutaalweg bij klaarlichte dag naar binnen en bij mijn buurmeisje sprong er een via de gordijnrail op haar hoofd. Zelf werd ik een keer gillend wakker omdat er een aan mijn haar trok, maar het bleek dat zich een lok om het knoopje van mijn kussensloop had gewonden.

De verhalen over de ratten namen mythische vormen aan. Zo zouden ze aan baby’s in de wieg knabbelen, als je ze achterna zat vlogen ze je naar de keel en niet zelden werden exemplaren gesignaleerd die groter of minstens zo groot waren als een flinke kat.

Mijn vader had voorzorgsmaatregelen genomen om de strijd met de gevaarlijke monsters aan te gaan. Van zijn werk nam hij een flinke ijzeren staaf mee, daar werd een vlijmscherpe punt aan geslepen en een handvat aan geconstrueerd. Hoe hij dat voor elkaar had gekregen is een raadsel, lassen kon hij niet, maar hij was een handige man, als zo velen in de oorlog door armoe en zuinigheid inventief geworden. Hij heeft ons later menigmaal verbaasd door de wijze waarop hij uit allerlei onderdelen een voorwerp voor hergebruik samenstelde. Dat daardoor een ongelijkbenige schaar ontstond, of een wiebelende groenteschaal met als herkomst het ronde kijkvenster van een kapotte wasautomaat, deerde hem niet.

De ijzeren staaf werd ter voorkoming van roest met zilververf behandeld en ziedaar, een zwaard was geboren. Daarmee in aanraking gekomen moest je wel een flinke rat zijn om dat te overleven.

Op een zondagmorgen zat er een in de gang, nota bene bovenop zijn fietszadel, maar die werd naar de eeuwige jachtvelden gezonden toen mijn vader hem het kleine voorportaal indreef en daar met hem afrekende. Wij zaten bibberend met de deur dicht te wachten tot de strijd was gestreden en wij ontvingen hem als een held.

'Daar zit weer zo'n kreng', riep mijn moeder, die het nu wel zat werd. De rat zat op zijn gemak toilet te maken, net als een kat waste hij met zijn voorpootjes zijn snorharen, het vluchtgat bij de regenpijp in zijn nabijheid.

Wij mochten heel voorzichtig door het kleine openslaande raam kijken en het viel ons eigenlijk wel mee, zo groot was het beest nu ook weer niet, of zou het een jonkie zijn?

'Allemaal aan de kant', snauwde mijn vader met het zwaard in de aanslag. Hij boog zich zo geruisloos mogelijk uit het raam, richtte het scherpe wapen tot vlak boven de rat en liet het toen loodrecht naar beneden vallen.
Het beest werd doorspiesd, probeerde nog weg te komen, maar viel een meter verderop neer.

Wat ik toen hoorde ging mij door merg en been. De gewonde rat gilde het uit en maakte daarbij dezelfde geluiden als een huilend kind. Ik hield mijn handen tegen mijn oren, wilde er niet naar kijken en had intens medelijden met hem.

Als stadskind, opgevoed zonder huisdieren, had ik niet eerder beseft dat een dier, net als ik, pijn kon hebben, kon huilen, misschien wel een vader en een moeder had die niet begrepen waar het bleef.

Mijn vader vertelde ons dat het juist goed was, door het gegil zouden de andere ratten vluchten en niet meer terugkomen.

In mijn herinnering heeft het nog uren geduurd. Voor een gevoelig kind als ik was het een schokkende ervaring en ik bekeek mijn vader plotseling met heel andere ogen. Ik vond hem wreed en gemeen en dat durfde ik hem in mijn boosheid zelfs te zeggen.

Hij lachte er maar een beetje om en zei dat ik me niet moest aanstellen, waarop ik nog bozer werd en antwoordde:

“Maar een rat is ook een mens!”



Anneke Koehof © 2008

zaterdag 17 augustus 2013

YVONNE DE SPIONNE


















...EN ZO WERD IK INGEZET VOOR 'BEDRIJFSSPIONAGEDOELEINDEN'.

Zoals velen had ik een vakantiebaantje, en wel bij V&D.

Ik spreek over 1958, maar het kan ook een jaartje eerder of later geweest zijn en ik werd hulpverkoopster op de afdeling damesceintuurs, herenriemen, handschoenen en shawls.

Behalve het verkopen van  riemen en shawls, verzamelde ik daar ook meteen handtekeningen van bekende acteurs en actrices, want die kwam je regelmatig tegen, zoals onder andere  Conny Stuart, Mary Dresselhuys, Ton Lensink en Shireen Strooker.
Zij hebben bij mij een shawl of een riem gekocht en gaven graag hun handtekening.

Later werkte ik nog enkele weken op de inpakafdeling. Daar voelde ik me veel vrijer dan in de winkel, verkopen was niet echt aan mij besteed, ik was geloof ik te eerlijk, want ik zei tegen de klanten als iets niet zo leuk stond en dat werd door de deftige cheffin niet gewaardeerd, er moest wel verkocht worden...

Op een middag werd ik bij de directie ontboden. Ik weet niet meer of het mijnheer Vroom of mijnheer Dreesmann was, in ieder geval een van de twee.

Hij was nogal klein en troonde achter een enorm bureau, in een schemerige kamer met  glanzende donkere meubels en zo'n tapijt waarin je schoenen diep wegzakten. Het was een eind lopen naar dat bureau en bij iedere voetstap raakte ik meer onder de indruk.

De directeur maakte eerst een vriendelijk praatje en vroeg me daarna of ik bij de Galeries Modernes, ook genoemd De Franse Bazar, een warenhuis in de Reguliersbreestraat,  enkele kledingstukken wilde kopen die bij hen in de reclame waren,  een babydoll en een onderjurk. Dit was uiteraard uit concurrentieoogmerk en ik moest van bepaalde andere artikelen de prijs goed onthouden.
Natuurlijk mocht ik niet zeggen dat ik van V&D kwam en zo werd ik ingezet voor 'bedrijfsspionagedoeleinden'.

Waarom juist ik? Ik denk dat ik er heel onschuldig uitzag, een keurig meisje, en ik kon ook nog eens heel aardig toneelspelen.

Nu zou ik zoiets nooit meer doen, maar toen zag ik er geen kwaad in en was er waarschijnlijk te gezagsgetrouw voor.

Mijn vader was woedend toen ik het thuis vertelde, maar niet zo woedend dat ik ontslag moest nemen, elke extra cent was welkom.
Van mijn salaris heb ik een jurk gekocht die ik op dansles droeg, een zwart/wit ruitje met een grote kraag en zo zwierde ik rond in mijn zelfverdiende geld.



Anneke Koehof ©
2013

vrijdag 2 augustus 2013

ZOMERKAMP


'HET WAS EEN HEL. DE WOLLEN DEKEN JEUKTE EN HET STRO PRIKTE'
 

DEZE HERINNERING SCHREEF IK VOOR
'DE OUD AMSTERDAMMER' EN 'HET GEHEUGEN VAN OOST'.


DE FOTO IS VAN HANNIE VAN PRAAG, IK STA ER ZELF NIET OP,
HET GAAT OM DE KLEDING MET HET FLEVO-EMBLEEM

 
Zomerkamp

Zomers gingen we een week op kamp, in ons geval met Ontspanningsvereniging 'Flevo'.

We gingen met de bus en we waren in het wit gekleed (wit bloesje en rokje of korte broek) .

Het groen-witte Flevo embleem was op de blouse genaaid.

De groepen werden naar leeftijd en sekse ingedeeld. Ik zat dus niet bij mijn oudere en jongere broer in de groep, wat ik maar raar vond, alsof je ineens niet meer bij elkaar hoorde.

De reis ging meestal naar een kampeerboerderij ergens op De Veluwe.

We moesten ons eigen bordje, kroes en bestek meenemen, daarop was een pleister geplakt met je naam. Ook voor een slaapzak moesten we zelf zorgen. Ik geloof niet dat er toen al echte slaapzakken waren en als die er al waren hadden wij ze zeker niet.

Mijn moeder naaide een dubbelgevouwen oude deken, die geen enkele warmte meer gaf, aan elkaar en zo sliepen we in het stro in de koeienstal, want de koeien stonden toen zomers nog gewoon in de wei.

Ik vond het maar een gedoe. Ik had het 's nachts koud, de wollen deken jeukte en het stro prikte. Er werd veel gesjokt door de bossen en de heide, wandelen stond in die tijd hoog in het vaandel en ik haatte wandelen, ik was geen sterk kind, dus altijd moe. Natuurlijk werden er ook veel spelletjes gedaan en sportdagen georganiseerd, ik herinner me de verzengende hitte in golvende zeeën van  zand.

De leiding bestond uit medewerkers die je vaak al kende van een verenigingsactiviteit als handwerken, figuurzagen, wandelen of, in mijn geval, de operetteclub. Die gedroegen zich ineens niet zo vertrouwd als anders, het gaf een gevoel van eenzaamheid.

Zo was 'Zus' Coronel, die bij de Kinderoperetteclub voor de zang was aangetrokken, op het kamp echt zuster, want ze ging mee als verpleegster en droeg het bijbehorende uniform, dat dwong wel het nodige respect af. Er werden heel wat pleisters geplakt en verbanden aangelegd.

Zelf had ik last van zonneallergie en zat onder de rode bultjes die ook nog eens verschrikkelijk jeukten, ik werd dus regelmatig ingewreven met talkpoeder en zag dan spierwit.

Dat, samen met de koude nachten, de wollen slaapzak en het prikkende stro, maakten mijn vakantieweek tot een hel, wat was ik blij als het voorbij was.

Natuurlijk doken we bij terugkomst onder de banken van de 'lege' bus in de heilige veronderstelling dat de gespeelde verbazing van de ouders echt was.

Eenmaal 'teenager' geworden, gingen wij met de boot naar Harderwijk en dan verder met de fiets naar de boerderijcamping waar Flevo die week verbleef.

We hadden toen de leeftijd van de eerste verliefdheden, de stiekeme kusjes en verdriet als het 'uit' raakte, reuze spannend allemaal. De Bonte Avond werd opgeluisterd door een geweldige Play Back show. Flevo had daarvoor een speciale club, dus het was allemaal goed voorbereid.

Al met al mooie herinneringen aan een fenomeen dat niet meer bestaat, al is het alleen al omdat de koeien zomers tegenwoordig op stal blijven...



Anneke Koehof ©
2013