donderdag 26 juni 2014

STRANDEN IN OOST


Dit verhaal schreef ik voor een opdracht van 'Schrijvers uit Oost', in het kader van 'Schrijf je Straat', met als onderwerp: Stranden in Oost.
Het is een verdere uitwerking van een eerder verhaal ''De Kras' dat ik publiceerde op 10 april 2013.
Het is een fictief verhaal, dus elke gelijkenis berust op toeval
 
      
 
 
 
Stranden in Oost

Het is een perfect geschilderd kozijn, zonder enige oneffenheid, bijna te volmaakt.

Het voelt aan als een zijden laken, rimpelloos en gladgestreken, net als mijn leven, tot vanavond.



Ineens sta ik buiten met wat snel bij elkaar gezochte spullen en mijn schrijfsels, vooral die...

Half hollend loop ik de lange dorpsweg af, schichtig kijk ik naar de voorbijschietende auto's, alsjeblieft, geen bekenden.

Als ik bij de overdekte halte aankom is de bus net vertrokken, de volgende gaat pas over een uur.

Toch ben ik vastbesloten, ik moet hier weg.

In een hoekje probeer ik me zoveel mogelijk te beschermen tegen de striemende regen en de wind, die hier altijd lijkt te waaien.

Ik overdenk de afgelopen uren, de ruzies, het geschreeuw en het allerergste, de vernedering, toen hij voor mijn ogen mijn bril in zijn vuist vermorzelde. Dat zou me leren, met mijn stomme verhaaltjes en mijn mails aan die kerel, die me zo goed begreep.

Huilend smeekte ik hem mij dit niet aan te doen, zonder bril was ik niets waard, maar het was al te laat, de bril lag verbogen en gebroken op de grond.

Met gierende banden en opspattend grint scheurde hij de oprit af en liet mij in totale ontreddering achter. Dat met die bril was voor mij het breekpunt, dit kon ik niet met mij laten gebeuren.

Overstuur belde ik 'die kerel', hij was nog aan het werk, klonk toch wat geschrokken, maar herstelde zich en we spraken af dat ik naar Amsterdam zou komen, hij zou me nog een sms'je sturen over de ontmoetingsplaats.

Ik graaide wat spullen bij elkaar, vond gelukkig nog een oude bril in mijn nachtkastje, stopte de ordner met mijn verhalen in een plastic tas en dacht er aan mijn mails uit de computer te verwijderen.

In de bus ben ik zowat de enige passagier. De chauffeur kijkt mij bevreemd aan, ik zal niet de mooiste zijn met mijn opgezwollen gezicht en ogen klein van het vele huilen.

Op het stationsplein hangen wat jongelui rond en in de ticketshop staat een lange rij, ik haal net op tijd de trein naar Amsterdam en zit nog wat na te hijgen als mijn telefoon de bekende blieps laat horen, een bericht. 'Kom naar de OBA op het Javaplein, daar pik ik je op'. Er volgen nog wat aanwijzingen over de te nemen trams, het lijkt me niet al te moeilijk.

De boodschap is duidelijk, vanuit zijn werk rijdt hij via het Javaplein zo naar IJburg, waar hij een appartement heeft gehuurd, splinternieuw en vlakbij het strand.

Ik ben er één keer met hem geweest, via de brug, die uit de verte op een bh lijkt, reden we over een brede weg langs hoge balkonloze woningen naar een strandpaviljoen, Blijburg geheten. Een soort reizende locatie vertelde hij toen, waar huizen komen, moet Blijburg weer verkassen en een nieuwe plek veroveren.

Ik vond het er wat mondain, er werd gezwommen en gesurft, ik keek mijn ogen uit.

Waar vroeger water was zover het oog reikte, was een hele stad verschenen, die ook nog bij Oost bleek te horen... Ik voelde me een trutje uit de provincie, iedereen daar leek zo hip en vrij. Bovendien was ik als de dood iemand uit mijn dorp tegen te komen, al leek dat daar niet al te waarschijnlijk.

Ik zie de lichtjes op het IJ, als de trein, schommelend als een schip met zijwind, het Centraal Station nadert.

Op het Javaplein is alles al donker, alleen de fel verlichte bibliotheek is nog open.

Het is er behaaglijk en stil, ik zoek een rustig hoekje bij het raam, waar ik met brandende ogen de donkere avond in tuur en gedachteloos over het zijdezachte kozijn strijk.

Het wachten duurt lang, ik heb dorst maar de koffieautomaat is defect. Ik kijk voortdurend op mijn horloge, hij is al een half uur te laat.

Een baliemedewerker ruimt wat boeken op, in mijn buurt blijft hij duidelijk nieuwsgierig talmen.

'Kan ik u misschien helpen?' vraagt hij vriendelijk.

'Eh nee, dank u, ik zoek straks wat boeken uit', antwoord ik.

Na nog een uur wachten besluit ik een sms te sturen, er komt geen antwoord en ik begrijp dat hij niet meer komt, nooit meer. Ik ben hier gestrand en de bibliotheek moet straks sluiten.

Ik voel behalve verdriet, ook woede opkomen.

Zoekend laat ik mijn hand door mijn tas gaan en stuit op de kleine wijnopener.

Het is een dierbaar cadeau. Liefhebbend strijk ik over het glanzende okerkleurige heft, dat alle functies in zich verbergt om de beste fles wijn te ontkurken.

Met een lichte druk van mijn duim richt het mesje zich bijna te makkelijk op.

Dan kijk ik om mij heen, niemand te zien, venijnig kerf ik het mesje in het kozijn en maak een diepe kras, net als op mijn ziel.



Anneke Koehof

802 woorden, fictie

13 juni 2014