woensdag 17 juli 2013

BITTERE PIL






 Dit verhaal schreef ik voor mijn schrijfcursus in 2008.
Ik denk dat het fenomeen inmiddels verdwenen is op de pillenbrug, maar fietsen worden onverminderd gepikt, zo ook de mijne!
Een wel heel toevallige omstandigheid is dat ik er door mijn achterneef, Ruud Koehof, op attent werd gemaakt dat in het woonhuis naast de Oude Kerk een zuster van mijn opa woonde. Ze was getrouwd met een glazenier, die meester was in het restaureren van gebrandschilderde kerkramen en glas in loodramen, o.a. ook voor het Rijksmuseum. Er was vanuit het huis een rechtstreekse verbinding met de kerk. Dank je wel, Ruud!



Bittere pil

Het lijkt wel of het nooit meer zomer wordt, denkt hij, naar de sombere lucht kijkend. Bijna september en wat hebben we gehad? Een enkele mooie dag en meestal was er dan werk te doen. Eigenlijk heeft Anja gelijk, Pluk de Dag zegt ze, maar hij regelt de zaken nu eenmaal graag van tevoren en zit dan met de pest in zijn lijf in zijn te warme werkkamer achter de computer.

Anja gaat haar eigen weg; sinds ze een fiets voor de deur heeft doorkruist ze met een haast kinderlijk genoegen de stad of ze neemt de pont en fietst door de weilanden naar de stille dorpjes in Waterland. Vooral voor Zunderdorp heeft ze een speciaal gevoel: bij een brand kwam de kerktoren naar beneden juist op het moment dat haar grootvader op de verkeerde plaats stond. Een verweerde grafsteen op het kerkhofje herinnert nog aan die gebeurtenis, haar moeder was toen nog een kind.

Vaak kijkt ze naar beneden om met een zucht van verlichting vast te stellen dat de fiets er nog staat met op de bagagedrager het stoeltje voor de kleinkinderen en aan het stuur een mandje voor de boodschappen.

Zelf begint hij er niet meer aan, na twee gestolen fietsen vond hij het welletjes. Voor haar is het een vorm van vrijheid waar ze aan hangt met een verbetenheid die je niet achter haar zou zoeken; dezelfde verbetenheid waarmee ze de cursus ‘Verhalen Schrijven’ volgt, ondanks de wat geringschattende reacties van de omgeving.

“Leuk voor je, het haalt je wat uit je dagelijkse gedoetje,” reageerde de oudste dochter toen ze het hoorde. Verder wordt er weinig of geen belangstelling getoond, maar ze beleeft er veel plezier aan en houdt stug vol, dat vervult hem met trots.

Hij loopt naar het raam en kijkt automatisch naar het fietsenrek onder de boom. Het zal toch niet waar zijn? Hij haalt zijn bril en kijkt nog eens, ja hoor, de fiets is verdwenen. Godverdomme, waarom moeten ze nou net haar fiets stelen en hoe vertelt hij straks dat ze haar symbool van vrijheid kwijt is? Ziet hij nou goed dat het kinderstoeltje er naast staat? Verdomd, ja hoor, dat hebben ze naast de boom gezet, het schorem.

Een gevoel van woede overmant hem, hij besluit de fiets te gaan zoeken; met een beetje geluk staat hij te koop op de Pillenbrug, waar junken, om aan hun dagelijkse shot te komen, hun gestolen waar verkopen.

Snel kleedt hij zich aan en legt een briefje neer. Ze slaapt nog nadat ze vannacht lang heeft liggen lezen, een gewoonte uit haar kindertijd.

“Wie leest roert zijn handen niet,” oreerde haar moeder vroeger, haar daarmee voor het leven een schuldgevoel aanpratend. Als kind lag ze daarom stiekem onder de dekens met een zaklantaarn de enkele in het ouderlijk huis aanwezige boeken voor de zoveelste maal uit te spellen.

Hij rent met twee, drie treden tegelijk de trap af. Als hij nou eens haar fiets pakt? Nee, klojo, daar gaat het toch juist om, dat is net zoiets als je bril zoeken terwijl je hem op hebt.

Natuurlijk vergeet hij zijn strippenkaart, dan maar lopen. Als hij bij de Wallen komt overvalt hem een gevoel van gêne, alsof hij belangstelling zou hebben voor de schaars geklede hoeren in de warme buurt.

Op de Pillenbrug staan nogal wat fietsen tegen de leuning, maar er is geen handelaar bij. Tevergeefs zoekend loopt hij er langs. Eerlijk gezegd zou hij de fiets alleen herkennen aan het mandje. Hij laat de moed al bijna zakken maar loopt toch nog even naar de andere kant en ineens ziet hij de fiets staan. Ja hoor, het is hem, de bevestigingsbeugel van het kinderstoeltje zit er nog op.

“Fiets kopen, meneer?”

Als uit het niets staat er ineens een magere jongen naast hem. Hij ziet er in zijn leren jack minder armoedig uit dan je van een junk zou verwachten. Zeker ook gepikt, denkt hij.

“Kopen? Ik prakkiseer er niet over. Je hebt hem gestolen, hij is van mijn vrouw!”

“ Hoe komt u er bij, ik heb hem zelf net gekocht. Voor vijf en zeventig euro mag u hem meenemen”.

Hij twijfelt, hij gaat daar een beetje betalen voor zijn eigen bezit, maar ja, dan heeft ze wel haar fiets terug. Hij haalt zijn portemonnee te voorschijn en telt het geld met samengeknepen lippen uit. Dan, plotseling overmand door woede, grijpt hij de jongen bij zijn kraag en geeft hem een enorme dreun waardoor deze achterover tegen de fietsen belandt. Bijna op hetzelfde moment wordt hij vastgegrepen door twee politieagenten.

“En wat zijn wij hier aan het doen?”

“Dat ziet u toch, hij heeft de fiets van mijn vrouw gestolen.”

“De fiets van uw vrouw? Nee meneer, u heeft deze fiets net gekocht, dat is heling, daarvoor krijgt u een proces-verbaal en dan speelt u ook nog voor eigen rechter en slaat een van onze mensen neer. Uw identiteitsbewijs alstublieft.”

Dat heeft hij natuurlijk niet bij zich, net als zijn strippenkaart.

“Dit is uitlokking,” briest hij. “Ga godverdomme dieven vangen in plaats van eerlijke mensen te bekeuren, eikel die je er bent.”

“Dat is een belediging van een ambtenaar in functie,” bijt de agent hem toe. We nemen u mee naar het bureau, dan kunt u daar uw verhaal vertellen.

Er vormt zich al een kring belangstellenden om hen heen, echte Amsterdammers, tuk op een relletje. Nijdig probeert hij zich los te rukken.

“En dat is tegenwerking”. Voor hij het weet heeft hij handboeien om en wordt afgevoerd alsof hij de fietsendief is.

-------

“Waarom deed je dat nou?” vraagt ze nadat ze hem zijn paspoort had gebracht en hij haar de zaak, nu toch wat beschaamd, heeft uitgelegd.

“Ja, waarom denk je? Om jou te helpen, natuurlijk. Ik wilde de held uithangen en nu voel ik me de eerste de beste lullo”.

“Maar wel mijn lullo,” antwoordt ze. “Kom, we gaan lekker lopend naar huis, de zon breekt door”.




Anneke Koehof ©
fictie

SPINAZIE Á LA CRÈME

       
 

Spinazie à la Crème


Wat een prachtige middag om er even op uit te gaan.

‘Ik ga een eindje fietsen en neem gelijk de boodschappen mee, heb je zin in iets speciaals?’

Er klinkt wat onduidelijk gebrom, als David aan het werk is wordt hij niet graag gestoord. Ik denk dat ik spinazie neem, lekker roerbakken en dan een visje erbij, daar is hij dol op.

‘Doe je voorzichtig?’ mompelt hij.

Natuurlijk doe ik voorzichtig, je moet wel voorzichtig zijn wanneer je langs de grachten fietst, met al die auto’s en op de rijbaan slenterende toeristen.

Ik mag van geluk spreken dat mijn fiets er nog staat, ik ken mensen die al aan hun vierde toe zijn. Al leg je hem aan de ketting, ze pikken hem toch, waarna de bestolene een gestolen fiets terugkoopt, je ware recycling.

Ik peins nog wat over vanmorgen, de stemming leek een beetje stug. Ik weet hoe het kwam, ik had de radio weer op de populaire zender gezet, had behoefte aan vrolijke muziek.

David heeft daar een hekel aan. Hij luistert het liefst naar de klassieke zender, logisch, muziek is zijn werk. Ik maak me ongerust omdat hij de laatste tijd wat dovig begint te worden, iets dat hij in zijn vak zeker niet kan gebruiken, maar hij is met geen stok naar een dokter te krijgen.

Soms begrijp ik niet dat hij juist voor mij heeft gekozen, hij, die zo belezen is, overal verstand van heeft. O ja, ik ben dol op muziek, maar ik geniet ervan op dezelfde manier waarop ik wijn drink, zonder enige kennis van zaken.

'Dat maakt je voor mij juist zo aantrekkelijk,' zegt hij. 'Ik ben uitgekeken op dat aanstellerige gedoe, het najagen van succes, erbij moeten horen en mee moeten doen'.

In gedachten verzonken ben ik al bijna bij het IJ. Kijkend naar de drukte op het water lijkt het alsof je de zee al kunt ruiken. De schepen geven je een gevoel van avontuur, van weg willen naar verre oorden. Dat gevoel delen David en ik, gek op water, gek op schepen.

Even met de pont heen en weer, de wind door mijn haren, ik zou dat wel een paar keer willen doen, net als toen ik een kind was.

Ik fiets een eindje langs de oever van het IJ. Vroeger waren hier scheepswerven, nu staan er flatgebouwen. Op de banken zitten groepjes vrouwen te babbelen in voor mij onverstaanbare taal, ze lijken geen oog te hebben voor het prachtige uitzicht.

Het begint laat te worden, de lager staande zon schijnt in mijn gezicht. Ik neem de pont terug en daarna de kortste weg naar de supermarkt.

Verdorie, de verse spinazie is op, dan maar een pak diepvries, à la crème. Nu nog even langs de visboer. Ik passeer de verkoper van de Daklozenkrant zonder hem iets te geven en smijt mijn boodschappen in het fietsmandje.

In plaats van mijn gebruikelijke route over de gracht besluit ik binnendoor te gaan, maar in de wirwar van straatjes verdwaal ik bijna. David heeft het me al zo vaak uitgelegd, maar dikwijls vergis ik me nog.

‘Je bent een droomstertje, ’ zegt hij dan vertederd en hij heeft gelijk, ik ben altijd aan het dagdromen en let niet op. Gelukkig, ik herken het plantsoentje. Gezagsgetrouw stap ik af en loop met de fiets aan de hand haastig verder. Als de viswinkel nu nog maar open is…

Plotseling schiet een schaduw vanachter een struik vandaan. Een armoedig uitziende man grijpt mijn stuur en begint eraan te rukken.

'O nee, niet mijn fiets', zeg ik in paniek en houdt het stuur stevig vast.

'Los trut', grauwt hij en ik keer me walgend af van zijn kegel van drank. Dan gris ik het pak spinazie uit het mandje en geef hem een klap op zijn hoofd.

Even staren zijn ogen mij verbaasd en glazig aan, dan zakt hij in elkaar.

Verbijsterd over mijn eigen reactie zie ik hem aan mijn voeten liggen, zijn warrige haardos begint rood te kleuren. O God, dat dit mij nu moet overkomen. Schichtig kijk ik rond, niemand te zien. Met kloppend hart en bevende knieën spring ik op mijn fiets en ga er vandoor.

De volgende morgen, aan het ontbijt, leest David mij voor uit de ochtendkrant:

‘Weer een geval van zinloos geweld, mishandelde man dood in plantsoen gevonden.

Van de dader ontbreekt elk spoor’.



Anneke Koehof ©
 (2008)



fictie