maandag 30 oktober 2017

HERFSTLICHT

Novembersfeer aan de gracht
Een sfeertekening geschreven voor De Jordaan en de Gouden Reael














Na de eerste najaarsstorm met veel regen, waarbij de bomen angstvallig hun groene blad vasthielden, werd het plotseling weer zomer, de warmste oktoberdagen sinds honderd jaar volgens het KNMI.
De toeristenstroom kwam opnieuw in volle hevigheid op gang en vanaf het terras aan de overkant schalde het vrolijke gelach over de gracht.
Natuurlijk gingen we naar de markt, waar het behalve naar fruit, kaas, vis en broodjes warme worst, ook geurde naar herfstbloemen. We namen een bos van die mooie grote bronskleurige chrysanten mee, want al leek het zomer, het was tenslotte oktober. Bijna twee weken lang stonden de bloemen tussen wat eikenblad op tafel te prijken en ze verspreidden hun prikkelende najaarsgeur. 'Op de markt is uw gulden een daalder waard' werd er vroeger gezegd en in dit geval klopte dat ook.
Het 'bootsmannetje' bezocht onze gracht, u weet wel, die met die trompet en klassieke muziek aan boord. Doorgaans is zijn muziek in harmonie, maar nu leek het niet helemaal gelijk op te gaan... Evengoed was men gul met het applaus, mooi weer en een goed humeur gaan meestal samen.
Ook de bootjes kwamen weer van de kant, nog even voor de laatste keer genieten, kijken en bekeken worden.
Voor ons raam, bij de eettafel, hing een kunstig gesponnen web. De spin hield zich schuil, maar zodra een vlieg of mugje onvrijwillig en wanhopig aan het web zat vastgekleefd schoot de spin tevoorschijn en verorberde razendsnel het lekkere hapje. Zo kregen we de natuur bijna op ons bord geserveerd. Zelf aten we die dagen sla en tomaten, nog geen winterkost.
En ineens waren daar de nieuwe lantaarnpalen. Of eigenlijk de nieuwe armaturen op de oude palen. Een beetje een vlag op een modderschuit, maar dat klinkt misschien wat muggenzifterig. De vorm is prachtig, koninklijk bijna. Maar dan het licht, led licht ongetwijfeld, dat is zuinig, maar wat is het wit. Meedogenloos wordt, wat door de oude lampen mooi diffuus en zachtgeel werd beschenen, nu zo schel verlicht, dat het bijna pijn doet aan de ogen. Natuurlijk, het zal wel veiliger zijn, maar de romantiek aan de gracht is met dit kille licht ver te zoeken...
Inmiddels heeft de herfst met veel stormgeweld en regen toch echt haar intrede gedaan, ik zou zeggen : tussen de buien door blijven genieten!


Anneke Koehof © 1 november 2017



 diffuus en zachtgeel licht

maandag 16 oktober 2017

DE GRAFSTEEN VAN MIJN OPA

Johannes Casper Ligtermoed;
14-11-1885 – 16-04-1925

Johanna Catharina Engelgeer;
16-08-1884 – ca. 1927
Mijn grootouders
De grafsteen van mijn opa
'Kijk dat haantje eens mooi schitteren in de zon,' zei ik, wijzend op de kerktoren van Zunderdorp. We zaten in het bejaardenappartement op de achtste verdieping van het Korthagenhuis, met uitzicht over Landelijk Noord.
'Weet je dat daar een stukje van jouw familiegeschiedenis ligt?' antwoordde mijn vader.
Mijn moeder keek wat ongemakkelijk. Ze was niet dol op verhalen van 'voor haar tijd'. Zo ging het nu eenmaal vroeger, het verleden werd onder het tapijt geschoven; een pijnlijk onderwerp zoals de dood van mijn eigen moeder ten gevolge van mijn geboorte, kwam nooit ter sprake, ik moest van een babbelende buurvrouw horen dat mijn moeder niet mijn echte moeder was...
Zo kwam ik dus, zelf al oma, achter de tragische dood van mijn grootvader van moeders kant. Hij werd getroffen door de brandende kerktoren van Zunderdorp op 14 april 1925. De eigenlijke oorzaak van de brand was blikseminslag, zoals blijkt uit het hieronder gedeeltelijk door mij overgenomen artikel uit het Algemeen Handelsblad.
Algemeen Handelsblad 16-4-1925 : De toren van Zunderdorp in brand.
Tijdens het korte onweer, dat zich gisteren boven onze stad heeft ontlast, is de oude toren van Zunderdorp door het hemelvuur getroffen.” Een agent ernstig gewond.
Reeds voor de beroepsbrandweer was gewaarschuwd kwam de torenspits met donderend geweld naar beneden vallen. De brandende balken kwamen juist op de plaats waar de Vrijwillige Brandweer werkte. De agent Ligtermoed uit Ransdorp die in Zunderdorp dienst had kreeg brandend hout op het lichaam. Slechts met zeer veel moeite kon hij bevrijd worden. Het hout had ook de bovengrondsche geleidingen van het Electrische net vernield. De draden welke onder spanning stonden versperden de weg naar de agent en eenige van zijn bevrijders kregen schokken, welke gelukkig geen nadelige gevolgen hadden. Ligtermoed die bij de annexatie van 1921 in Amsterdamsche gemeentedienst was gekomen is nadat hij uit zijn benarde positie was verlost in een woning binnen gedragen. Medische hulp was niet ter plaatse. De geneesheer werd gewaarschuwd maar de slechte polderwegen lieten niet toe dat er voor half negen een autobrancard aanwezig was. De agent had toen al ongeveer een uur in de woning gelegen. Den heer L. Heijermans kwam naar het dorp om hulp te verlenen. Naar hij ons later meedeelde was Ligtermoed er zeer slecht aan toe, hij had een beenfractuur en zijn gelaat en een deel van het lichaam waren met brandwonden overdekt. De ongelukkige die gehuwd was is naar het Binnen-gasthuis vervoerd. Eerst tijdens het transport verloor hij het bewustzijn. Het mag een toeval heeten dat het vallend hout geen andere slachtoffers heeft gemaakt. Een kettinghond is door de stroom gedood. Een gebroken draad had de ketting van de hond geraakt en onder spanning gebracht. Het spreekt vanzelf, dat het geheele dorp op den been was. Met grote deernis sprak men over het lot, dat Ligtermoed heeft getroffen.”
Uit het Avondblad 16-04-1925 van het Handelsblad: De agent overleden
De agent Ligtermoed uit Ransdorp, die gisteren bij de brand in Zunderdorp zo ernstig verwond is, is heden ochtend om half twaalf in het Binnen-Gasthuis overleden.
Johannes Casper die bij de brand van de kerktoren van Zunderdorp om het leven komt wordt begraven in zijn woonplaats Ransdorp. Zijn grafsteen wordt voorzien van een vallende kerktoren.”

Het gebeurde op zich is al erg genoeg, maar de vermelding dat ook een kettinghond de dood vond maakt het bijna bizar...
Nadat ik via deze geschiedenis gehoord had dat een deel van mijn familieverleden zich had afgespeeld in Landelijk Noord, maakte dat mij wel erg nieuwsgierig en hierna begon voor mij het zoeken naar al of niet nog levende bewijzen hiervan.
Dat is uiteindelijk gelukt, ik heb kennis gemaakt met de familie van mijn eigen moeder, maar ook hier stuitte ik op verhalen die bij mij weer nieuwe vragen opriepen.
Ik zal u daar niet mee vermoeien, ik beperk me tot mijn zoektocht naar de grafsteen van mijn opa.
De grafsteen had, behalve de tekst, een afbeelding van een kerk met vallende toren, meer beeldend kon het niet zijn. De steen was een geschenk van superieuren en collega's van het Bureau Volewijkspark, waarvan hij deel uitmaakte.
Ik begon mijn zoektocht in Zunderdorp, maar daar vond ik niets en niemand kon me er iets over vertellen.
Totdat ik ontdekte dat mijn opa in Ransdorp was begraven, maar ook daar trof ik de steen niet aan.
Dat het graf daar wel aanwezig is geweest bewijst bijgaande foto.

Zoals het vaak gaat ben je geneigd het te laten rusten, maar het liet me nooit helemaal los.
Toen ik in 2010 aan de rand van Nieuwendam kwam te wonen, met in de herfst en de winter, toen de bomen kaal waren, zicht op het torentje van Zunderdorp, werd mijn nieuwsgierigheid weer geprikkeld, zeker na een bezoekje aan Museum De Noord, waar zoveel over Landelijk Noord is te vinden!
Uiteindelijk kwam ik er achter dat het beheer over de begraafplaatsen in Landelijk Noord wordt gevoerd door de Nieuwe Noorder Begraafplaats en, lang leve de digitale snelweg, ik stuurde een mail aan de beheerder, de heer Devente. Hij antwoordde dat het graf al jaren geleden is geruimd. Als er verder geen aanspraak op wordt gemaakt vervalt de steen aan de Gemeente, deze heeft als plicht de steen te vernietigen.
Het vervolg van zijn antwoord was wel zeer verrassend:



4 jaar geleden kwam ik als nieuwe beheerder werken op de Noorder begraafplaats, nu De Nieuwe Noorder.
Zo’n jaar of 2 geleden vond ik een bijna vergane steen bij opruimwerkzaamheden. Daar ik de geschiedenis ken heb ik een steenhouwer verzocht de steen voor mij op te knappen en de mooie steen siert nu mijn kantoor. Dit is de grafsteen van uw grootvader. We kunnen dus spreken van puur geluk.
De steen staat nu in mijn nieuwe kantoor op de begraafplaats, komt u gerust een keer langs.”


Dit is zeker puur geluk! Niet alleen is de steen bewaard gebleven (misschien heeft iemand de historische waarde hiervan toen al ingezien) ook is het gelukkig te noemen dat de heer Devente de geschiedenis kende en de moeite heeft genomen de grafsteen te laten restaureren. Het is bijna een wonder dat deze nu zijn kantoor siert, ik mocht foto's komen maken en hij is werkelijk prachtig geworden, hulde aan de steenhouwer en chapeau voor mijnheer Devente! Toch zegt een stemmetje binnenin mij dat de steen eigenlijk hoort op de plaats waar het ongeluk gebeurde, als een waardige herinnering aan een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van Zunderdorp en aan mijn moedige grootvader.
Over twaalf jaar is het honderd jaar geleden dat de torenspits van Zunderdorp brandend naar beneden kwam, wie weet...


15 september 2013, Anneke Koehof ©


bron o.a. Stamboomonderzoek door L. Ligtermoet

Naschrift: Uiteindelijk is de grafsteen in mei 2019 als monument geplaatst op de Zuidmuur van de kerk in Zunderdorp.



maandag 9 oktober 2017

HET TUINPAD VAN MIJN VADER

Boeroestraat, speelplaats, juni 1950
Geschreven voor en geplaatst door
Het Geheugen van Oost

De afbeeldingen hebben als bron de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam. De foto's zijn gemaakt door Martin Alberts

Let op de voddenman en de ouderwetse vuilniswagen op de MIDDELSTE foto!




Het Tuinpad van mijn vader

'Kijk, die vogel staat te bidden,' wees mijn vader.
Ik keek naar ons tuinpad, dat in rechte lijn tot aan het hek van de buren liep.
'Nee, niet daar, kijk, in de lucht, boven het dak aan de overkant, zie je hem? Dat is een sperwer die zoekt een prooi, straks laat hij zich vallen'.
Nu zag ik het ook, zo dicht woonden wij tegen de stadsrand aan, dat de natuur zich bijna boven onze achtertuin afspeelde. Gebiologeerd bleef ik de vogel volgen tot hij achter de daken verdween.
Dat bidden had natuurlijk niets te maken met het bidden voor het eten bij mijn pleegouders uit de oorlog, dat begreep ik wel na uitleg van mijn vader, die veel van de stadsnatuur wist.
Hij kende elke boom en struik in het Ooster- en Zuiderzeepark en kwam vaak thuis met een handje zelf geraapte noten, die tussen de deur werden gekraakt.
Bij ons thuis werd niet gebeden, mijn vader was een echte 'rooie' en hij geloofde heilig in een samenleving gebaseerd op gemeenschappelijk eigendom, 'waarbij ieder produceert naar vermogen en neemt naar behoefte'.
Ons tuinpad was dan ook volgens deze principes tot stand gekomen.
De tuin was een beetje een wildernis en, tot ergernis van mijn moeder, een paradijs voor buurtkatten. Sommige bovenburen, de goeden niet te na gesproken, gooiden zonder gewetensbezwaar viskoppen naar beneden.
Mijn moeder wilde graag een nette tuin en streed haar strijd met bekers koud water en steeds meer succes, de katten gingen onze tuin mijden. Het enige dat nog aan haar geluk ontbrak was een stenen tuinpad, zodat ze met droge voeten de was kon ophangen.
En toen ging de rijweg aan de Boeroestraat op de schop. Ik was daar zeer bekend want ik speelde er bijna dagelijks op de speelplaats, een ronde zandbak met daaromheen wat ijzeren speelrekken.
Eindeloos hing ik ondersteboven aan die ijzeren rekken te slingeren, totdat het misging. Resultaat een flink gat in mijn hoofd en huilen geblazen, want van rubberen speeltegels hadden ze toen nog niet gehoord.
Langs de kant lagen bergen verweerde stenen die volgens mijn vader toch vergruisd zouden worden en hij stuurde mijn broer en mij elke dag met een oude boodschappentas naar het Boeroeplein om stenen te verzamelen zoveel als we in één keer konden dragen. Dat waren er niet zo veel, maar ons tuinpad vorderde langzaam doch gestaag.
We moesten ook zand halen, gewoon, in een emmer. Niemand keek er gek van op...
Uiteindelijk was het klaar, pa was geen stratenmaker, dus het pad had een, wat we nu 'rustieke uitstraling' zouden noemen. En ach, na het slopen van onze huizen in de Baweanstraat heeft de Gemeente de stenen alsnog kunnen vergruizen...

Anneke Koehof ©


Boeroestraat, speelplaats 1954











Boeroestraat, speelplaats 1956

zondag 8 oktober 2017

CAFÉ MET HAPJES


Geschreven voor en gepubliceerd door
Het Geheugen van Oost










Wat schrok ik toen ik ruim twee jaar geleden zag dat de hele voorgevel van 'De Poort van Muiden' eruit lag. Ze zouden het toch hoop ik wel in de oude glorie herstellen?
Ja, ik weet dat het eigenlijk 'East of Eden' heette, maar eigenwijs als ik ben blijf ik aan de naam 'Poort van Muiden' hangen, zo heeft dit pand op de hoek van de Linnaeusstraat en de Commelinstraat nu eenmaal jarenlang bekend gestaan.
Op de eerste etage was dansschool Koehof gevestigd, de dansschool van mijn oom en tante en daarboven bevond zich het hotel, beheerd door mijn neef John, die met zijn gezin helemaal bovenin het pand woonde.
Wanneer de dansles was afgelopen konden we via een binnentrap in het café komen, hoewel er een aparte in- en uitgang was.
Het was daar toen nog echt ouderwets: alles bruin met op de tafels Perzische tapijtjes en om een plaatsje te bemachtigen worstelden we ons door het geroezemoes en dikke wolken sigarenrook.
Vanuit de hoek waar de biljarttafel stond klotsten de ballen, de bediening liep behendig tussen de drukte door en aan de toog werden verhalen verteld, die sterker werden naarmate de glaasjes vaker werden gevuld.
Tja, hoe lang is dat nu alweer geleden?
Eerlijk is eerlijk: wat is de gevel mooi geworden met de prachtige ronde hoekramen, die het pand een voorname uitstraling geven.
De bovenverdieping is nu kantoor ofwel, men verhuurt er werk- en trainingsruimtes. Ik vraag me af of de mooie parketvloer die er nu ligt nog de oude dansvloer is, maar dan opnieuw opgeschuurd. Ik denk het eigenlijk niet...
Het café was al veranderd toen East of Eden er haar intrek nam en nu, met de naam 'Louie Louie', is de ruimte omgetoverd tot een trendy bar met terras waar je ook een hapje kunt eten.
Het interieur ziet er eigentijds uit maar heeft evengoed een licht romantisch klassieke uitstraling door de toepassing van veel gietijzer, bruin leren fauteuils, groene planten en een enkel beeld.
De oude opgang naar de dansschool wordt nu gemarkeerd door een prentenwand.
De vroegere naam, het biljart, het glas in lood, de binnentrap, het is verleden tijd, die tijd komt niet meer. Wat we wel missen zijn wat oude foto's.
Reclame maken doe ik hier niet, maar ik vermeld wel even dat we ongevraagd een glaasje kraanwater bij de koffie kregen!
Toch, ongetwijfeld, ontstaat ook hier een nieuw geheugen, Het Geheugen van Oost...

Anneke Koehof, 24 september 2017 ©
Interieurfoto's met toestemming van Louie Louie






maandag 7 augustus 2017

BAWEANSTRAAT


Robbie z'n moeder



BAWEANSTRAAT
 een pantoum voor de verjaardag van Rob
 21 juli 2017


Een doodgewone straat in Oost
Voor ons heel bijzonder
Daar legden wij de basis
Ons eigen kleine wonder

Voor ons heel bijzonder
Zomerbriesje, zonneschijn
Ons eigen kleine wonder
Een breed trottoir, ons speelterrein

Zomerbriesje, zonneschijn
Zacht ruisende bomen
Een breed trottoir, ons speelterrein
Met lieve kinderdromen

Zacht ruisende bomen
Daar legden wij de basis
Met lieve kinderdromen
Een doodgewone straat in oost
waar we haast nooit meer komen



Anneke Koehof  

dinsdag 1 augustus 2017

MAXI VAN DE SLAGER EN HERTA VAN DE GROENTEMAN

Fifi, het hondje van mijn lieve pleegouders uit de oorlog

Geschreven voor en gepubliceerd door
Het Geheugen van Oost




Honden uit onze buurt
We hebben het in Het Geheugen van Oost vaak over bewoners, winkels, verenigingen, zwembaden en nog veel meer, maar wat we een beetje vergeten zijn, de honden uit onze buurt, terwijl die trouwe viervoeters toch vaak jarenlang het straatbeeld bepaalden, vooral als de pensverkoper op zijn gesloten bakfiets, gevolgd door een horde honden, door de buurt reed.
'Verse waaaaaaaar', klonk zijn roep en je rook hem al van verre.
Ik herinner me een grote rode chowchow, zo'n hond met een blauwe tong, die in de Niasstraat voor de deur lag. Ik vond hem tamelijk eng, het leek wel een kruising tussen een beer en een leeuw. Gelukkig had ik in die tijd een iets ouder vriendje met wie ik dagelijks naar de 8e Montessorischool liep en ik zorgde wel dat hij tussen de hond en mij bleef. Maar welke honden uit de Baweanstraat herinner ik me nu nog? Mij schiet te binnen dat er bij de familie Balder een kleine witte Keeshond woonde, die, net als de scheepshond van Kapitein Rob, Skip heette en in het midden van de straat woonde de familie Posthumus met hun Boxer. Ook een zwarte poedel staat mij bij, maar van wie was die? Later kregen onze buren een Duitse Herder. Omdat ik deze hond al vanaf pup kende was ik niet bang voor hem en ik moet eerlijk toegeven dat ik hem wel eens meenam wanneer ik ruzie had met iemand van school. Daarmee boezemde ik dan behoorlijk ontzag in en natuurlijk zei ik dat de hond van mij was. Helaas verdween hij op zekere dag naar een boerderij. Als kind geloofde je dat, maar achteraf realiseer ik me dat er wel erg veel honden op een boerderij een veel beter leven tegemoet gingen... Was die boerderij misschien op de Polderweg?
Mijn pleegouders uit de oorlog, van de melkzaak op de hoek Boetonstraat / Baweanstraat, hadden een Smoushond, Fifi.
Ik was dol op Fifi die, hoewel de naam anders doet vermoeden, geen teefje was maar een reu. Hij was lichtbruin met donkere aftekening en had een borstelige vacht. Hij is behoorlijk oud geworden, maar toen hij door ouderdom onzindelijk werd kwam er een auto van het dierenasiel om hem op te halen. Zo ging dat toen...
En dan had je Maxi, de hond van slagerij Van Voorst. Maxi en mijn broertje Rens waren dikke vrienden. Maxi klepperde 's morgens al vroeg aan de brievenbus en galoppeerde dan rechtstreeks naar het bed van mijn broertje om hem te wekken. Andersom gebeurde ook, dan riep Rens door de brievenbus van de slager of Maxi naar buiten mocht. Als de zon scheen lagen hond en kind buiten intens tevreden van het mooie weer te genieten en vaak vielen ze in slaap, de hond fungeerde dan als kussen. Maxi was de goedheid zelve, een echte lobbes, alleen kon hij absoluut niet opschieten met de hond van groenteman Jansen, een gladharige Hollandse Herder met een fel karakter, Herta. Die twee vochten soms op leven en dood, waardoor de hele straat uitliep. Ik weet niet of dat de verhoudingen tussen de slager en de groenteman verstoorde, maar ik hoop hierover natuurlijk op reacties van oud buurtgenoten, ook over honden die ik me niet meer zo herinner.
Wij, mijn twee broers en ik, wilden ook graag een hond, maar daar kwam niets van in. Totdat daar op een dag verandering in leek te komen!
Eens per week bezorgde Frans van de groenteman bestellingen bij de schepen die bij de Rietlanden aangemeerd lagen.
Eerst werd de gehuurde bakfiets bevoorraad. Onze overbuurjongen Wim Leenders en mijn broer Rens hielpen hem hiermee en als laatsten mochten de twee jongens er bij. Frans reed via de brug Molukkenstraat / Zeeburgerdijk, langs het slachthuis, naar de Rietlanden. Eerst werd er een potje gevoetbald met de daar aanwezige trein- en kantinemedewerkers en kregen ze iets te drinken in de kantine. Daarna vertrokken ze naar de vrachtschepen. Om aan de andere kant van het water te komen, leende Frans een roeiboot, maar daarin mochten de jongens jammer genoeg niet mee en het duurde soms aardig lang voordat hij terug kwam.
Ja, er waren mooie schippersdochters bij!
Op een van de schepen had de hond een nestje geworpen, kleine zwart-witte pups. Rens was er meteen weg van en wilde er dolgraag een meenemen, maar hij wist dat onze ouders daar eerst toestemming voor moesten geven. Bij thuiskomst zette Rens alle zeilen bij. Hij wou zo graag een hondje hebben en echt, hij zou het zelf verzorgen en uitlaten, onze ouders zouden er niets aan hoeven doen. We fantaseerden zelfs al hoe we het hondje zouden noemen!
Mijn vader wilde van het gezeur af zijn en beloofde er een nachtje over te slapen, dat gaf hoop! De volgende morgen waren we al vroeg op. Zou het wel, zou het niet... We hadden het kunnen weten, want dit was zijn standaard antwoord in situaties als deze:
'Ik heb er eens goed over nagedacht en ik heb besloten dat ik er toch maar liever een voor jullie uit de krant knip'.

Anneke Koehof © juni 2017

Met dank aan mijn broer Rens




zondag 23 juli 2017

BUSJES EN BOOTJES



Column voor De Jordaan & de Gouden Reael

geplaatst in juli 2017












Busjes en Bootjes
Het is zo'n warme zondag. Trillend van de hitte steken de fotogenieke gevels af tegen de staalblauwe lucht, slechts naar de kroon gestoken door de Ouwe Wester.
Sommige grachtenhuizen dragen een baljurk. Over een stalen staketsel is een wit tulen kleed gedrapeerd dat bij het geringste zuchtje wind verleidelijk en bijna wulps heen en weer golft maar haar geheimen net niet prijs geeft.
Over de brug en langs de gracht paradeert een ononderbroken optocht van toeristen, fototoestel op de buik en al of niet met rugzak. 'De komedianten trekken voorbij' en wij zijn het publiek, dat de voorbijgangers, onhoorbaar, voorziet van commentaar.
De paarden klossen lustelozer dan gewoonlijk door de nauwe straatjes en moeten extra worden aangevuurd bij het nemen van de brug. Hebben ze er eigenlijk wel zin in met deze hitte? Het café op de hoek doet goede zaken en aan het gepraat en gelach te horen stijgt de stemming naarmate de biervoorraad slinkt.
Een armada aan boten trekt aan onze ogen en oren voorbij. Nieuwe bootjes, oude bootjes, kleine bootjes, grote boten, stille bootjes, lawaaiige boten eenvoudige boten, poenige boten... In de laatste zou ik niet gezien willen worden, maar misschien is dat wel jaloezie.
Dit alles gaat zo door tot laat in de avond, niets zo romantisch als het plokke-plokke-plok van een scheepje waarvan slechts het mastlichtje zichtbaar is.
Het café op de hoek sluit de deuren en de rust keert terug tot de volgende ochtend, maandagmorgen. De dag begint met het legen van de glascontainers. Met donderend geraas verdwijnen de flessen in de opengesperde bek van de vuilniswagen.
En dan komen de busjes! Witte busjes, zwarte busjes, oude busjes, nieuwe busjes. Ze rijden af en aan en al heel vroeg staan er een paar op de brug te wachten tot er een parkeerplaats vrij komt. Of ze parkeren vlak tegen de gevel, maar een motoragent slingert ze meedogenloos op de bon.
Er wordt gezaagd, geslepen, getimmerd, geklopt en geboord. Mannen in witte broeken verdwijnen brutaalweg onder de rokken van de baljurk. Wat ze daar doen blijkt pas als de jurk eindelijk uitgaat en het resultaat gezien mag worden. De muren witter dan wit en de deuren dieper dan diep grachtengroen. Het huis pronkt als een stadsjuffer en kan er weer een aantal jaren tegen.
Dat gaat zo de hele week door op onze gracht. Wat zijn we toch een nijver volkje!
Het loopt weer tegen het weekend. Biervaten rollen ratelend de kelder van het café binnen, bootjes worden vaarklaar gemaakt en het is gelukkig nog steeds zomer!


Anneke Koehof © juni 2017

dinsdag 11 juli 2017

PANTOUM VOOR DE 90e VERJAARDAG VAN MIEN SLUIS




























Simon Levelt

Ruik de fijne volle geur
Van Koffie, Thee en Chocola
Het beïnvloedt mijn humeur
Als ik voor de winkel sta

Van koffie thee en chocola
Bij Simon Levelt aan de gracht
Als ik voor de winkel sta
Geeft de geur mij levenskracht

Bij Simon Levelt aan de gracht
Een serenade voor mijn neus
Geeft de geur mij levenskracht
O, wat heb ik hier een keus

Een serenade voor mijn neus
Het beïnvloedt mijn humeur
O, wat heb ik hier een keus
Ruik de fijne volle geur

Pantoum van Anneke Koehof ©

Voor Mien Sluis, 12-07-017
Ze werkte vroeger bij
de eerste winkel van
Simon Lévelt






dinsdag 6 juni 2017

VROLIJK PINKSTEREN

Het oude hek is inmiddels vervangen
Een herinnering voor het
Geheugen van Oost











Vrolijk Pinksteren
In mijn herinnering was het met Pinksteren altijd mooi weer. Dat was natuurlijk niet echt zo, maar zo wil ik het me graag herinneren.
Heel vroeg in de ochtend, het was nog bijna donker, hoorde ik in bed al het kikkerconcert uit de slootjes bij het zwarte weggetje. Het zwarte weggetje, dat begon aan het eind van onze straat, heette zo, omdat het was bestrooid met kolengruis. Binnen de kortste keren waren je voeten pikzwart, zeker als je sandalen droeg.
Aan beide kanten van het pad waren volkstuintjes en vooral 's morgens vroeg was het vogelgezang daar niet van de lucht. Kennis hadden we niet op dat gebied, je nam alles zoals het was en, net als in het lied van later, was geluk toen heel gewoon.
Het zwarte weggetje was voor ons de kortste weg naar het Vijfcentenbad, daar kon je dan gelijk je zwarte voeten weer schoonzwemmen.
Maar daar gingen we zo vroeg nog niet naartoe. We gingen naar de sloot, waar we met wat geluk een dikke groene kikker op zijn waterblad zagen zitten. Wat een blaaskaak was dat! Hij kwaakte om het hardst om vrouwtjes te lokken, maar pas op, als de reiger in de buurt kwam dook hij onder en met zijn lange achterpoten maakte hij snel en keurig de 'intrekken-wijd-sluit' beweging die wij in het zwembad leerden. Zou het een betoverde prins zijn?
Mijn broertjes vingen kikkervisjes in een glazen pot. Die stonden dan een paar dagen op het dressoir tot mijn moeder er genoeg van had, dan moesten ze terug.
Met Pinksteren, waarvan de bijbelse gedachte ons volledig ontging, klommen wij over het hek van het 'Jodemanesie', de joodse begraafplaats met de oude, verweerde grafstenen. Later moest dat gedeelte plaatsmaken voor de toegang naar de nieuwe bruggen naar Noord.
Het was daar 'verboden toegang', op een dammetje over de sloot stond een hek met scherpe punten en aan de zijkanten prikkeldraad.
Met veel moeite en soms een scheur in je zondagse jurk kwam je er toch en dan plukten we armen vol Pinksterbloemen die we thuis in vazen zetten.
Met de bloemen was mijn moeder wel blij, maar niet met de scheur in mijn jurk, kreeg ik toch weer straf...

Anneke Koehof © Pinksteren 2017



Mijn broertjes en ik

maandag 24 april 2017

SCHERVEN












Scherven
Het was een zonnige, hete zomerdag in juli1914, toen Francis en Cecile trouwden.
Francis, afkomstig uit een hoger gelegen dorp, werkte sinds kort in de hoefsmederij van zijn oom Jules. Ze konden de kleine bovenwoning boven de smederij huren. Een tafel en vier stoelen, een bed en een kast, veel meer hadden ze niet, maar ze waren verliefd en gelukkig dus wie maalde er om spullen?
Cecile was het mooiste meisje uit het dorp met haar blonde haar en opvallend donkere ogen. Haar ouders hadden een boerenbedrijf, een eindje buiten een dorp in les Hautes Alpes en iedere morgen spande ze het kleine paard Mignon voor de wagen om de verse schuimende melk, warm van de koe, nog vóór de ochtendkoffie rond te brengen. Ze hoefde het kittige paardje nauwelijks te mennen, het kende de weg. Eten was er genoeg, maar verder waren ze tamelijk arm, de hoop van haar ouders was gevestigd op een schoonzoon die hun dochter een goede toekomst zou kunnen bieden. Maar Cecile had geen haast al had ze genoeg aanbidders, zoals Achille, de geleerde zoon van de notaris.
'Veel te sloom,' zei ze, 'Wat heb ik aan een vent die de hele dag met zijn neus in de boeken zit! Bovendien, hij heeft pukkels.'
En de zoon van de paardenslager, Gustave.
'Mais non, altijd die bloederige handen en ik moet er niet aan denken dat hij daarmee ooit mijn Mignon zou slachten.'
Octave dan, de zoon van de doodgraver? Nooit zonder werk.
'Maar hij stinkt altijd zo naar mottenballen, je ruikt hem al van verre en iedere keer als hij mij streelt zou ik denken aan...'
Ernest, de zoon van de dokter.
'Een aardige jongen, maar je denkt toch niet dat hij mag trouwen met de dochter van een arme boer?'
Victor, de zoon van de barbier, is dat geen goede partij?
'Met zijn meidenmaniertjes en zijn pommadekapsel? Jamais!'
Ze maakte een wegwerpgebaar.
Ook was er Albert, de zoon van de zadelmaker, wiens moeder 'erbij' naaide.
Cecile had een mooie lichtblauwe lap stof gekregen om een nieuwe jurk van te laten maken voor Le Quatorze Juillet, ze moest alleen nog een keertje komen passen. Toen ze iets vroeger dan afgesproken bij de zadelmakerij aanklopte, kwam Albert aan de deur, zijn vader was naar een klant om een zadel weg te brengen en mama was nog boven, maar ze kon wel alvast passen, zei hij, de jurk hing al klaar. Ze stond net in haar katoenen onderjurk in de paskamer, die niet meer was dan een oude spiegel in een door een juten lap afgescheiden hoek, toen hij plotseling achter haar opdook. Hij sloeg zijn armen stevig om haar middel en drukte haar tegen zich aan.
'Ma cherie, ma cherie,” stamelde hij. 'Tu es vraiment belle, je t'embrasse.'
'Laisse moi, laisse moi!' schreeuwde ze.
Ze probeerde los te komen, maar zijn greep werd vaster en ze voelde de opwinding in zijn kruis. Met zijn rechterarm hield hij haar in zijn greep en met zijn linkerhand betastte hij haar borsten, in de door verwering aangetaste spiegel zag ze als een golvende legpuzzel zijn domme kop met de uitpuilende ogen en zijn half open kwijlerige mond. Met alle kracht die in haar was trapte ze met haar hak op zijn voet. Schreeuwend van pijn sprong hij achteruit.
'Merde, merde, putain!'
'Quoi?' Haar ogen, toch al donker afstekend tegen het lichte haar, werden blauwzwart als de kooltjes voor het fornuis. Ze gaf hem een klap in zijn gezicht, haar hand tekende vuurrood af op zijn linkerwang. Hij hief zijn arm omhoog en op dat moment kwam een onbekende man binnen. Hij greep de jongen in zijn nek, gaf hem een flinke dreun en zette hem met een trap tegen zijn achterste buiten de deur. 'Voilà.'
Cecile verstopte zich gedeeltelijk achter het juten gordijn, de ruwe stof prikte tegen haar schouders. Wie was dit? Hij kwam niet uit het dorp. Wat een knappe man, al was hij niet bepaald modieus gekleed in zijn wijde werkmanshemd en zijn door brede bretels opgehouden manchester broek. Om zijn hals droeg hij een zweetdoek en aan zijn voeten vetleren laarzen. Zijn haar was donker en ze zag dat zijn ogen een groenige kleur hadden.
'Je m'appelle Francis le Roi, enchanté.'
Hij nam een denkbeeldige hoed af en maakte een zwierige buiging die zijn achternaam eer aan deed, daarbij raapte hij in één moeite zijn leren voorschoot op, de eigenlijke reden van zijn komst. Ze schoot in de lach en wilde bijna een reverence maken.
Kan het dat twee mensen in één klap verliefd worden? Dat kan, want dat was wat er gebeurde. Ze keken elkaar aan, ze konden hun ogen niet losmaken, ze konden geen woord uitbrengen en Cecile liet zonder het te merken het gordijn los.
Zo troffen de zadelmaker en zijn vrouw het stel aan. Albert, woedend over zijn vernedering, vertelde een leugen om zijn eigen hachje te redden. Ze had hem willen verleiden, la putain, maar hij was er niet op ingegaan. Toen die vent binnenkwam schaamde ze zich niet om half ontkleed voor hem te paraderen, die twee kenden elkaar langer, dat was zeker.
Het verhaal ging als lopend vuur door het dorp, haar vader sloeg haar en haar moeder huilde dat ze de schande nooit zou overleven. Er moest worden getrouwd en snel ook en zo gebeurde het dat op die warme dag de lange tafel buiten werd gedekt, dat er gegeten werd en vooral gedronken, dat er muziek klonk en gedanst werd. Voor zo'n forse man was hij behoorlijk lichtvoetig, hij zwierde haar in het rond, haar klaterende lach klonk over de weiden door het dal en haar nieuwe blauwe jurk, toch van de vrouw van de zadelmaker, de rode afdruk op de wang van haar zoon had haar zo haar eigen gedachten gegeven, de jurk zwierde mee.
Van haar schoonouders kregen ze een deken van gemzenvacht voor de koude nachten, van haar ouders drie lakens en vier slopen met randen van broderie en van de buren wat bestek en potten en pannen, niet nieuw, maar nog goed bruikbaar. Het mooiste geschenk kreeg ze van haar grootmoeder: een hooikist met daarin, veilig tussen het hooi, het oude boerenservies, nog helemaal compleet en gaaf. Twaalf borden voor de warme maaltijd, twaalf kommen voor de koffie, daar werden natuurlijk ondeugende grappen over gemaakt, over vruchtbaarheid en een groot gezin, een kan voor de wijn en een echte botervloot met deksel, zoals bij deftige mensen! De kleur van het servies was steenrood en er stonden motieven op uit de flora en fauna van Les Hautes Alpes. Het had bij Grandmère altijd in de mooie kast gestaan en kwam alleen op hoogtijdagen tevoorschijn.
Cecile omhelsde haar grootmoeder met tranen in haar ogen en de kist werd die avond door Francis met de grootste omzichtigheid naar hun huisje gebracht, waardoor niet de bruid maar een hooikist over de drempel werd gedragen, maar dat maakte hij snel goed.
Hij werkte hard in de hoefsmederij van oom Jules, hij hoopte het bedrijf later over te kunnen nemen, oom en tante hadden geen kinderen. Cecile zou voorlopig de melk blijven rondbrengen Als ze thuis was hoorde ze het 'kloing, kloing, kloing' van zijn hamer en voelde haar huid dan bijna net zo gloeien als het ijzer dat hij in het vuur had.
Wanneer ze 's avonds in het houten ledikant onder de warme gemzenvacht lagen en ontelbare sterren zagen flonkeren boven de maanbeschenen bergtoppen met hun glinstering van eeuwige sneeuw, vertelde hij haar telkens weer hoe graag hij haar eer had gered en hoe mooi ze was toen hij haar daar in haar onderjurk zag staan. Ze speelde dan dat ze verlegen was, maar die verlegenheid verdween al gauw als ze zijn handen op haar huid voelde. Hoe konden zulke ruwe handen toch zo teder zijn?
Ze lazen geen kranten en waren teveel vervuld van zich zelf om zich zorgen te maken over wat er in de wereld gebeurde en zo ging de oorlogsdreiging grotendeels aan hen voorbij.

Het was broeierig warm toen Cecile besloot om het servies een plaats te geven op het eikenhouten rek dat Francis speciaal voor dit doel had getimmerd. Hij had het opgehangen op de door haar aangewezen plek naast de deur en nu kon ze de hooikist gebruiken om de avondpap gaar te laten worden. Met alle liefde die in haar was wreef ze het eikenhout tot het glom en stalde het servies uit, de borden tegen de achterkant en de kommen ervoor. Het rek was precies zoals ze het wilde hebben, met drie planken, twee voor het servies en op de onderste plank de kan en de botervloot. Toen het allemaal zorgvuldig afgewassen op zijn plaats stond deed ze een paar stappen achteruit om het resultaat te bewonderen. Op dat moment stormde haar man de houten buitentrap op, riep haar naam en gooide de deur met een klap achter zich dicht, hij wapperde met een grote enveloppe.
Dit was de eerste barst in hun huwelijksgeluk, of eigenlijk lag het als het ware aan diggelen. Door de klap waren de borden gaan glijden en kletterden samen met de kommen op de grond in ontelbare stukjes. Met open monden keken ze ernaar.
Cecile was woedend, wat moest ze tegen Grandmère zeggen, die zou het haar nooit vergeven. Waarom gooide hij ook altijd zo hard met de deur, kijk nu toch eens. Snikkend raapte ze de scherven op en verzamelde ze in een oude doek. Alleen de kan en de botervloot stonden nog op hun plaats als een overblijfsel uit betere tijden.
'Je weet toch dat scherven geluk brengen? Ik zal het voor je lijmen, chérie, heus, dan zie je er niets meer van,' probeerde hij haar op te beuren, maar hij wist dat het een dooddoener was, dit was te erg, bijna net zo erg als de reden waarom hij zo'n haast had, want in de enveloppe zat een oproep om in krijgsdienst te treden, nu Duitsland de oorlog aan Frankrijk had verklaard. Cecile was ontroostbaar, zie je wel, het was een voorteken. Later, toen ze wat gekalmeerd was zei hij, naar de kan en de botervloot wijzend:
'Zolang die kan gevuld is met wijn en de vloot met boter zullen we gelukkig zijn.'
Ze zuchtte diep en deed er het zwijgen toe. Die avond barstte een hevig onweer los, dat de hele nacht aanhield.
Niet alleen Francis werd opgeroepen, maar alle jongemannen uit het dorp en ook de paarden werden gevorderd. Al gauw was er geen jongeman of paard meer over. Tot groot verdriet van Cecile moest ze zelfs haar kleine Mignon afstaan, weer huilde ze hete tranen en de melk moest ze voortaan met een handkar rondbrengen. Francis werd aangesteld als hoef- en wapensmid in Elzas-Lotharingen. De Franse regering hoopte op een overwinning, zodat dit verloren stuk grondgebied weer aan het land kon worden toegevoegd. Vol trots en vaderlandsliefde paradeerde hij voor haar in zijn felrode broek en blauwe overjas met op zijn hoofd de rode kepi en ze moest toegeven dat hij er prachtig uitzag.
De avond voor zijn vertrek pikte hij een witte roos uit de tuin van de buren, die ze boven hun ledikant hing. Zo bedreven zij de zoet geurende liefde, zij wanhopig en hij in triomf.
Hij vertrok naar de Elzas, waar bloedig werd gevochten om het gebied terug te winnen.
De paarden werden ingezet voor het overbrengen van boodschappen en het vervoer van goederen, munitie en voeding. De arme dieren hadden het slecht, velen werden gedood, ook Mignon kwam nooit terug.
De Minister van Oorlog had nieuwe uniformen willen invoeren in meer gedekte kleuren, zoals het Engelse Khaki en het Duitse Feldgrau, maar de Fransen weigerden afstand te doen van hun Gallische kleuren Rood en Blauw. De rode broek afschaffen? Nooit! “Le Pantalon rouge, c'est la France!”
En dan die domme metalen helmen van de Duitsers, daar lachten ze om.
Trots ontvouwden ze het kleurige regimentsvaandel en marcheerden op de maat van het militaire muziekkorps hun dood tegemoet.
Eind december kwam Francis thuis, hij had als smid niet persoonlijk hoeven vechten, al vlogen de granaten hem soms om de oren en viel het niet mee om de doodsbange paarden te beslaan. Men had gedacht aan een korte oorlog die met Kerstmis wel weer voorbij zou zijn maar niets was minder waar, hij kwam slechts met verlof en trof Cecile zwanger en daardoor humeurig aan. Maar er was wijn in de kan en in de vloot was boerenboter die rijkelijk op het grof ronde pain noir werd gesmeerd; ze mochten zich nog gelukkig prijzen, want het dorp had al vele jonge mannen te betreuren.
'Zie je wel dat de scherven geluk hebben gebracht,' zei hij. 'Mij kan niets gebeuren!'
Cecile zweeg met samengeknepen lippen. Bijna iedere dag keek ze naar de scherven in de oude doek, ze kon het nog steeds niet verkroppen. Na een week was zijn verlof om en moest hij naar een ander regiment, de cavalerie bij La Bassée, Cecile in tranen achterlatend. Zonder hem voelde ze zich dood en verdord als de roos boven het bed, die ze met een ruk verwijderde, de bloemblaadjes dwarrelden knisperend op de houten vloer.
Begin mei 1915 werd haar dochter Rose Blanche geboren, alleen zij wist waarom ze zo heette, want het meisje had het donkere haar en de groene ogen van haar vader. Het was een flink kind, de vroedvrouw had haar handen vol aan Cecile. Om het niet uit te schreeuwen van de inspanning en pijn beet ze haar lippen stuk en kreeg ze hallucinaties. Ineens stond Francis naast haar bed. Ze wilde iets tegen hem zeggen, maar ze kon geen woord uitbrengen. Hij prees haar, bette haar gezicht en sprak haar moed in; dat gaf haar nieuwe kracht. Eindelijk werd het kind geboren, maar ze had er nog niet veel aandacht voor.
'Waar is Francis?' vroeg ze aan de vroedvrouw. 'Waarom is hij weggegaan?'
'Francis?' De vroedvrouw begreep...
'Francis is weer naar zijn onderdeel, hij kon maar even blijven,' antwoordde ze, druk doende met het kind.
'Hij vroeg of je goed voor je kindje wilde zorgen, het is een prachtig meisje, kijk.'
Ze legde het in haar armen. Cecile streek over de donkere haartjes en zag de nog wazige, maar onmiskenbaar groene ogen.
'Wat heb je mij pijn gedaan,' fluisterde ze. De vroedvrouw reikte haar een glas aan en vulde het uit de kan.
'Hier, drink wat rode wijn, daar zul je van opknappen!'
Door haar moeders melk en later de voedzame, vette melk van haar grootouders' koeien groeide Rose-Blanche voorspoedig op en voor Cecile begon het wachten. Wat zou hij opkijken van zijn mooie dochtertje.
Op de dag dat zijn dochter werd geboren werd Francis gedood door de scherf van een granaat die zijn mooie hoofd in tweeën kliefde De uiteindelijke vervanging van de opzichtige kepi door een helm kwam voor hem te laat.
Er was zoveel chaos in Frankrijk dat de bode pas maanden later het bericht bracht, maar Cecile was niet eens verrast.
'Ik wist dat het zou gebeuren,' zei ze later. 'Het komt door die scherven, die hebben geen geluk gebracht.' Zuchtend pakte ze de kan en de botervloot in een stuk schapenvacht en legde ze bij de scherven onderin de kast.

------
Het was begin mei 2009 toen in Montauroux, een dorp in de omgeving van Grass, een brocante werd gehouden onder de bomen van het zonovergoten plein.
Een vrouw, zo te zien in de herfst van haar leven, liep tussen de kraampjes door en keek naar het schilderachtige tafereel dat een groep tanige zigeuners met hun drinkende paardjes rond de oude waterplaats voor de Mairie bood. De paarden verspreidden een sterke geur, ze waren bezweet, maar moesten toch verder. Ze deed wat kaarten in een brievenbus en genoot van de gezellige drukte. Een klein meisje klemde zielsgelukkig wat kinderboekjes onder haar arm, een jonge moeder wilde haar peuter een paar schoentjes aanpassen, maar het kind protesteerde luidkeels en met trappelende beentjes, waarbij het zo paars aanliep, dat de moeder het opgaf.
Plotseling zag de vrouw een steenrode kan met bijpassende botervloot staan.
Wie weet hoe de kan en de botervloot daar terecht zijn gekomen? Het is een feit dat Rose Blanche na de 2e Wereldoorlog met haar gezin naar die omgeving is verhuisd en daar op hoge leeftijd is overleden.
Daar wist de vrouw, kennelijk een buitenlandse, niets van. Ze vroeg naar de prijs, liep weg en kwam even later terug met haar grijsharige partner. Ze overlegden maar hij schudde zijn hoofd, ze maakte een verontschuldigend gebaar naar de verkoopster, keek nog eens spijtig om en liep achter hem aan het plein over.
Een uur later kwamen ze terug, alleen de kan stond er nog, de botervloot was, tot teleurstelling van de vrouw, al verkocht.
Ze kochten de kan, maar zonder botervloot zou het stel toch nooit helemaal compleet zijn...

Anneke Koehof © juli 2009










*) bronnen: Wikipedia, De Vrije Encyclopedie/Forum Eerste Wereldoorlog