zaterdag 26 januari 2013

SADODINGES

foto: Stadsarchief Amsterdam
Dit verhaal schreef ik voor de 4e editie van Schrijvers uit Oost met als thema Oost bij Nacht
Sadodinges
Omdat er bij mijn hoogbejaarde vader is ingebroken en de deur uit zijn hengsels hangt, blijf ik bij hem overnachten. Nadat ik hem heb ingestopt, een mummelmondje dat net boven het laken uitpiept, zijn tanden dobberend in een glas op de wastafel, besluit ik ook maar te gaan slapen. Het is een vermoeiende en emotionele dag geweest, er wordt tenslotte niet elke dag ingebroken... Toch wel wat onwennig in de woning waarvan ik allang ben vervreemd, de deur naar het trappenhuis half open, kan ik de slaap niet vatten, terwijl mijn vader luid ligt te snurken, die heeft blijkbaar nergens last van. Ik luister naar de nachtgeluiden uit de straat of eigenlijk naar het ontbreken ervan. De bank in de huiskamer ligt niet bepaald comfortabel, mijn oude opklapbed is er allang niet meer, nu ook de kleinkinderen te groot zijn voor logeerpartijen. God ja, dat opklapbed, mijn enige eigen hoekje in een slaapkamer die ik met mijn twee broers deelde, met op mijn stukje muur de afbeeldingen van Galina Ulanova en andere beroemde sterren van het Bolshoi Ballet. Later verhuisde ik met bed en plaatjes naar een zolderkamertje bij de buurvrouw. Ik was daar zo bang dat ik het bed eerst naar beneden klapte en daarna keek of er een enge kerel onder lag... Al jong sliep ik slecht of misschien had ik gewoon weinig slaap nodig, maar het deerde me niet, ik vulde de tijd met lezen bij het licht van een zaklantaarn en ik hoorde de vertrouwde nachtelijke geluiden, die ik me nu als een soort schaapjes tellen tracht te herinneren: De laatste tram, Lijn elf, die zo hard door de bocht gierde dat ik zeker wist dat hij een keer uit de rails zou vliegen; Zomers het kwaken van duizenden kikkers in de sloten aan het eind van onze straat, waar mijn broers bullekoppies vingen, die in een weckfles op het dressoir werden gezet; De hijskranen bij de KNSM, die kreunend en piepend hun lading in of uit de ruimen van de zeeschepen tilden; De sonore klank van de scheepshoorn van aankomende of vertrekkende schepen en niet te vergeten het eenzame en droevige geluid van de misthoorn. Ik dacht dan aan de nachtboot uit Lemmer, via de Oranjesluizen op weg naar de De Ruyterkade; Het knerpen van ijzeren wielen op het rangeerterrein in de Rietlanden en het diep dreunende bonken van de stootblokken; Het muzikale kling- klong, kling-klong van de scheepswerven aan de Overkant van het IJ, dat bij noordenwind als een carillon over onze buurt werd uitgestrooid; Een lallende dronken kerel, vloekend en scheldend omdat hij zijn deur niet kon vinden; Vechtende katten, die krijsend uit elkaar stoven na een plens water, afkomstig van een van de veranda's en daarna het dichtslaan van een deur, glasgerinkel, een vloek, ruit gebroken... Een rammelende zak vol zilver en goud over de schouder van Gerrit de Stotteraar, de beruchte inbreker met zijn geruite pet, de nachtelijke angst van menig kind. Waar nu mensen slapen werd vroeger continu in ploegen gewerkt, dat ging 's nachts gewoon door. Ik vraag me wel eens af of al die slapende mensen weten wat zich hier, aan de randen van Oost, vroeger afspeelde. Zouden de geluiden van toen daar nog hangen en in hun dromen rondzingen? Niets van dat alles hoor ik nog, eigenlijk hoor ik helemaal niets. Hoewel? Wat is dat fel tikkende geluid, alsof de tak van een boom ononderbroken ritmisch tegen een ruit zwiept, terwijl het helemaal niet waait? Nu pas valt het me op dat er ongeveer ieder half uur een auto stopt en weer optrekt. Ik vraag het de volgende ochtend aan mijn vader. 'Oooh', antwoordt hij laconiek, 'dat zijn de buren van hiernaast, die hebben een kamertje waar ze zich 's nachts voor geld met een zweep laten rammen. Hoe heet het ook alweer, sado...ehhh, sadodinges'. Anneke Koehof © Amsterdam, 13januari 2013

zondag 13 januari 2013

SCHAATSEN MET ÉÉN BEEN

foto: Stadsarchief Amsterdam
Schaatsen in het park

 
 
 
 
 
Deze herinnering publiceerde ik in 2009 op Het Geheugen van Oost
 
 
 
 
Schaatsen met één been

Onze eerste schaatspogingen deden wij in het Zuiderzeepark op de vijver voor het Grote Huis;
de kleintjes met stoeltjes om het te leren, de grotere kinderen scharrelden er tussendoor.

Je zou denken dat het een kleurrijk geheel was, maar toen kenden we nog niet de vrolijk gekleurde jacks en sportkleding. Een enkele boffer had een ijstrui, natuurlijk gebreid met wol van Jo de Bie, maar over het algemeen waren we donker gekleed. We hadden houten schaatsen die met linnen banden onder de gewone schoenen of rubber laarzen werden gebonden. Vreselijk wanneer die halfbevroren banden los gingen en opnieuw moesten worden vastgemaakt. Je probeerde dan een volwassene voor dat karwei te strikken omdat je handen verstijfd waren van de kou. Wat was je jaloers op de enkeling met kunstschaatsen!

Soms moest je er halfjankend van de kou mee stoppen. Thuisgekomen gingen je handen en voeten dan ook nog eens verschrikkelijk tintelen en je nam je voor om nooit meer te schaatsen, maar na een uurtje vloog je alweer naar het park, schaatsen is en blijft een verslaving.

Wanneer het Nieuwe Diep dicht lag kregen we ijsvrij. Daar kon je je benen pas uitslaan en wat lag het Vijfcentenbad er dan troosteloos bij.

Op het ijs kwam ik mijn oom tegen, hij had een zadelmakerij aan de Ringdijk en verdiende in de winter een centje bij met het repareren van gebroken leren hielbanden. We schaatsten de hele middag tot het bijna donker was en we hollend naar huis moesten, anders vonden we 'de hond in de pot'.

Op een dag kwam ik met één schaats thuis, waarschijnlijk verloren doordat ik nog nauwelijks gevoel had in mijn handen. Mijn moeder was woedend en hoe ik de volgende dag ook heb gezocht, de schaats was en bleef weg en ligt misschien nog altijd op de bodem van het Nieuwe Diep, tenzij iemand hem toen gevonden heeft, iemand met één been?



15-01-2009  Anneke Koehof©