vrijdag 15 juli 2016

HET TASJE VAN OMA









Op 13 juli waren we met de schrijfgroep in het Tassenmuseum.
Natuurlijk hoorde daar als opdracht een verhaal bij over de tas!














Het tasje van oma

Het tasje van oma, met de kleine portemonnee, waaruit ze wat geld telde voor een boodschap bij juffrouw Tuin in de Vrolikstraat. Juffrouw Tuin was minstens twee en negentig en ze had nooit haast. Zolang ze haar kruidenierswinkel bestierde veranderde er niets. Erwten en bonen schepte ze uit de onderste laden van de hoge grutterskast met emaille naamplaatjes. Het rook er naar Oudewijvenkoek en naar Sunlightzeep, waar oma zich mee waste en daardoor haar hele leven een perzikhuidje hield.

Het tasje van oma, met het flesje Boldoot, dat ze inzette voor allerlei kwalen en gebeurtenissen. Was ik een beetje misselijk dan hield ze een zakdoekje, besprenkeld met dat wondermiddel, onder mijn neus.

'Diep snuiven,' zei ze en warempel, de misselijkheid of hoofdpijn verdween als sneeuw voor de zon en viel je je knie stuk dan werd de eau de cologne gebruikt als ontsmettingsmiddel, auw, dat deed pijn.

Het tasje van oma, met de pepermuntjes. Om te troosten bij buikpijn en kinderverdriet, om gaaphonger te verdrijven en voor een frisse mond.

'Niet doorbijten dan breken je tanden,' waarschuwde ze, maar natuurlijk deed ik dat toch en zeurde dan om een nieuwe en dan nam oma er zelf ook een. Zij moest wel voorzichtig zijn, want ze had al jaren een kunstgebit, vroeger een goede investering om verdere tandartskosten te vermijden.

'Wie het langst kan blijven sabbelen,' zei Oma en natuurlijk won ze, want kinderen hebben geen geduld.

Het tasje van oma, met het geheime vak waarin ze de luchtpostbrieven van haar geliefde schoonzuster Kitty bewaarde, met haar man naar Zuid Afrika  vertrokken en daar altijd gebleven.

Bij haar bezoek, eens in de drie jaar, ritselde en ruiste het; bontjas, hoedje met voile, wolken parfum, oma's eenvoudige huiskamer veranderde door tante Kitty's aanwezigheid in een extravagante hotellounge. Niet zelden waren ook de andere zusters van opa, net zo buitensporig als hun zuster, van de partij. Als weduwe liet tante Kit zich tot het eind van haar leven bedienen. Haar appartement stond altijd vol bloemen. 'Ze zijn zo lief voor me,' schreef ze, ach, wist ze veel, het einde van de apartheid was nog lang niet ter sprake.

Het tasje van oma, met een lok haar van het jong gestorven zoontje, haar derde kind. De lok zat in een rood zijden zakje en had daar, samen met opa's trouwring bewaard moeten blijven, maar de zo vaak door opa beleende en even zo vele malen door oma teruggehaalde ring,  verdween in de krochten van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, toen opa zijn sterk vermagerde handen waste in de wastafel op de ziekenzaal. Mijn driftige opa dreigde het ziekenhuis af te breken, maar de ring was en bleef weg. Kennelijk was de trouwring gedoemd om voorgoed te verdwijnen.


Het tasje van oma is nu van mij. Het is een zwart tasje. De brieven van mijn oud-tante Kitty zitten nog in het geheime vak en de geur van eau de cologne en pepermunt is in het leer getrokken. Oma's trouwring draag ik elke dag.



Anneke Koehof © 13 juli 2016


Fienie,Helma,Marijke,Zohra,Glenda,Liesbeth,Anneke,Shula,Louise
























                                                      



vrijdag 1 juli 2016

GEEN STIJL


Personen zijn niet als genoemd in het verhaal
Dit verhaal heb ik 'Geen stijl' genoemd met een dubbele bedoeling.
De schrijfopdracht was een verhaal te schrijven met diverse
'stijlfouten', zoals Pleonasme, Vooropplaatsing, Repetitio, Tautologie enz.

Het verhaal is in verkorte vorm geplaatst in 
'De Jordaan en de Gouden Reael' van juni 2016.






Geen stijl
Moe van het slenteren over de drukke markt besloot ik een kopje koffie te gaan drinken op mijn favoriete terras. Met moeite was er nog een stoel te vinden, wat wil je op zo'n zonnige dag.

Naast me zat een jonge vrouw, over haar schouder hing een nerveus hondje. Zijn tong bewoog onophoudelijk in en uit zijn bek en hij hijgde duidelijk hoorbaar. Het was een nogal irritant beestje, dat voortdurend haar aandacht vroeg.

‘Kom maar schatje, kom maar bij mammie,’ zei de vrouw en ze trachtte het dier in de daarvoor blijkbaar bestemde tas te wurmen.

‘Hij is bang in gezelschap,’ zei ze tegen niemand in het bijzonder. Dat was goed te zien, zijn bolle ogen puilden zowat uit het kogelronde kopje.

Het gezelschap -bestaande uit een middelbaar echtpaar, een oude dame die ik herkende als een vroeger beroemd actrice, drie hippe jonge meiden en een stuk of wat toeristen- reageerde niet. Ook ik keek weg, ik had geen zin in een conversatie over haar lieveling.

De enige nog overgebleven plaatsen werden nu ingenomen door twee mannen. Ik schatte de oudste rond de zestig. Hij was pafferig dik, had een rood aangelopen gezicht en was ondanks het vroege uur al in “kennelijke staat”. Snauwerig bestelde hij twee glazen bier, geen type om ruzie mee te krijgen. De ander, een veertiger, leek gemoedelijker.

‘Een klerewijf is het, dat zeg ik je, een klerewijf,’ oreerde de dikkerd. Hij zette zijn woorden kracht bij door met zijn platte hand op tafel te slaan.

‘Waarom moest ze bij me weglopen, waarom vraag ik je? Wat heb ik fout gedaan Sjon, wat heb ik in godsnaam fout gedaan?’

John haalde zijn schouders op.

‘Misschien ben je juist te goed voor haar geweest,’ opperde hij.

‘Ja, ja, dat kan je wel zeggen ja, met goud heb ik haar behangen, niets was te veel voor haar, dat wijf heb me kapitalen gekost, ik droeg haar op handen, wat wil je, zo’n mooi wijf, daar doe je alles voor. Welke kerel van mijn leeftijd loopt nog tegen zo’n mooi jong wijf aan?’

‘Was ze soms op je geld uit?’

‘Nou ga je me niet dollen, hè? Ik laat haar niet beledigen, anders kan je hier en nu een hijs voor je harses krijgen.'

‘Nou ja, het was maar een grapje, een gebbetje maak je niet zo druk, man.'

John keek wat gegeneerd om zich heen. De terrasbezoekers, inclusief ik zelf, deden alsof niets van het gesprek hen interesseerde, alleen het hondje, nog nerveuzer geworden door de heftige conversatie, begon nu te piepen en te blaffen.

‘Kan je niet opsodemieteren met dat kutbeest,’ schreeuwde de man, duidelijk op ruzie uit. De vrouw graaide haar spullen bij elkaar, propte de hond in haar tas en maakte dat ze wegkwam.

‘Nee, Sjon, weet je wie er achter zit? Die moeder van der, dat is me een secreet, die doet niks als stoken, al die tijd al. Ik ben niet deftig genoeg voor haar dochter. Wat een kapsones heb dat wijf. Weet je wat ik daar eens mee heb gedaan? Ik heb der een keer met jas en al aan de kapstok gehangen, nou, toen piepte ze niet meer, maar ja, dat vond der dochter natuurlijk niet leuk, dat vond ze geen stijl.'

De man begon steeds roder aan te lopen en het zweet droop van zijn voorhoofd.

Zijn vriend voelde zich nu zichtbaar ongemakkelijk.

‘Kom op, Piet, laten we eens verderop gaan kijken, het is hier veels te heet.'

Hij gooide wat geld op tafel en het tweetal verdween een zijstraat in. De overige bezoekers keken elkaar enigszins opgelucht aan. Ik bestelde nog maar een kopje koffie en sloot mijn ogen voor de schelle zonnestralen.





Anneke Koehof ©