woensdag 10 april 2013

HOP MARJANNEKE

De schrijfopdracht was: werk een mooie of leuke jeugdherinnering om tot een echt sprookje

De herinnering die ik had was aan mijn tijd als baby en peuter bij mijn pleegouders. Zij namen mij in huis na het overlijden van mijn moeder. Ze hadden een melk/kruidenierszaak en verkochten ook stroop uit een vat. De 'mare' gaat dat ik stroop wilde pikken en daarbij mijn evenwicht verloor en in de stroop terecht kwam. Onder de winkel was een kelder die veel indruk op mij maakte. Het heeft lang geduurd voor ik daar, onder begeleiding, een kijkje mocht nemen.


Marjanneke (Verspronck, 1600-1662)


Hop Marjanneke

Er was eens een lief prinsesje dat Marjanneke heette.

Als ze op de schouders van de Koning door de paleisgangen galoppeerde zong hij:

'Hop Marjanneke, Stroop in 't Kanneke', want ze was dol op die zoetigheid, terwijl de Koning er juist zo'n hekel aan had.

'Iedere maandag die vervelende Ministerraad', mopperde hij. 'Ze smeren me alleen maar stroop om de mond'.

Daarom verbood hij alle stroop in het land, behalve één vat, en dat stond in de Geheime Koninklijke Kelder. Slechts één maal per maand mocht de keukenmeid een kannetje uit het vat tappen en dan bakte ze speciaal voor Marjanneke drie pannenkoekjes met stroop.

Op een nacht had ons prinsesje zo'n vreselijke trek, dat ze blootsvoets door de koninklijke gangen dwaalde op zoek naar de geheime kelder.

Ze was al bijna verdwaald toen ze wel dertig stroopsoldaatjes in het gelid zag staan.

'Wat doen jullie hier?' vroeg ze nieuwsgierig.

'Wij bewaken het vat met gouden stroop', antwoordden ze.

'Laat mij er onmiddellijk door, ' commandeerde de prinses.

'O, nee, dat mag niet van uw vader, De Koning'!

'Dan zal ik mijn maatregelen moeten treffen', sprak ze. 'Jullie laten mij erdoor, of ik eet een soldaat op!' Ook een lief prinsesje moest soms meedogenloos zijn en ze stelde een daad.

Geschrokken lieten de soldaatjes haar door en zo betrad zij de geheime kelder waar een hoog vat stond, STROOP stond erop, het kon niet missen.

Via een laddertje klom ze omhoog en boog zich over de rand om een likje te nemen van dat heerlijke zoet, waardoor ze haar evenwicht verloor en met spartelende beentjes in de stroop verdween. De soldaatjes sprongen haar nog na, maar konden haar niet redden.

Toen ze dacht dat ze bijna zou stikken kwam ze in een gouden luchtbel terecht en zweefde weg.

'Waar ben ik', vroeg ze verbaasd. Ze zag huisjes van suikerwerk, met daken van speculaas en allemaal snoepende kinderen. Ze aten zuurstokken, wijnballen, mariakaakjes en chocolade en de stroopsoldaatjes moesten rennen voor hun leven.

Je bent hier in Bickertjesburg zei een ontzettend dikke jongen, die een Prins bleek te zijn. Hij heette Prins Bicker, eigenlijk Prins Dicker, maar dat woord had hij verboden.

Zijn leger van drie-in-de-pan marcheerde door de Muntendropstraten.

'Daar komen de Bickertjes, daar komen de Bickertjes', riepen ze in koor.

'Ik zou best met je willen trouwen', zei de prins, 'maar pas als je net zo bick bent als ik'.

Dat leek Marjanneke wel wat, ze snoepte en snoepte, totdat ze schoon genoeg had van dat kleverige goedje en weer eens weg wilde. Maar dat ging zomaar niet. Na een gevecht tussen drie-in-de-pan en stroopsoldaatjes bereikten ze het gat in het vat waar de kurk in zat, maar ze paste er niet door.

Marjanneke huilde hete tranen, waardoor de stroop vloeibaar werd, en zij met de stroom mee naar buiten dreef.

Zo vonden de Koning en de Koningin haar 's morgens helemaal kleverig in haar hemelbedje.

En Marjanneke? Die leefde nog lang en gelukkig



Anneke Koehof ©
fictie 


stroopsoldaatjes





                  


                                                   Prins Bicker (van der Helst 1613-1617)




 
 










DE KRAS


Voor mijn schrijfles kreeg ik als onderwerp een kras in het verfwerk van het kozijn in de Bibliotheek.
Mijn opdracht : vertel hoe deze kras er zou kunnen zijn gekomen...
          Het kan tevens de aanzet zijn tot een geheel nieuw verhaal.

 
De kras

Vroeger was het een perfect geschilderd kozijn, geen oneffenheid te zien.

Het voelde aan als een zijden laken, rimpelloos en gladgestreken, net als mijn leven.

Tot die avond dat ik ineens buiten stond met wat snel bijelkaar gezochte spullen en mijn schrijfsels, vooral die...


Halfhollend loop ik de lange dorpsweg af, schichtig kijk ik naar de voorbijschietende auto's, alsjeblieft, geen bekenden.

Als ik bij de halte aankom is de bus net vertrokken, de volgende gaat pas over een uur.

De winkels zijn al gesloten, behalve de bibliotheek, daar brandt nog licht.

Het is er behaaglijk en stil en ik zoek een rustig hoekje bij het raam, waar ik met brandende ogen van het vele huilen de donkere avond intuur. Toch ben ik vastbesloten, ik moet hier weg.

Ik laat mijn hand zoekend door mijn tas gaan en stuit op de kleine wijnopener.

Het is een dierbaar cadeau. Bijna liefhebbend strijk ik over het glanzend gladde okerkleurig heft, dat alle functies in zich verbergt om de beste fles wijn te open

Met een lichte druk van mijn duim richt het mesje zich bijna te makkelijk op. Ik kijk om mij heen, niemand te zien, ik kerf het mesje in het kozijn en maak een diepe kras, net als op mijn ziel.


Anneke Koehof ©
fictie

31 maart 2013