donderdag 28 maart 2013

TWEE DAGEN UIT HET DAGBOEK VAN EEN TULP

Voor mijn schrijfcursus kregen wij de opdracht om een meegekregen tulp neer te zetten, echter zonder water. Daarna moesten wij een of meerdere dagboekfragmenten schrijven, alsof de tulp zelf aan het woord was. Onderstaand mijn bijdrage.
TWEE DAGEN UIT HET DAGBOEK VAN EEN TULP
Woensdag 20 maart 2013
. Lieve lezers van dit dagboek, mijn naam is TULIPA. Wist u dat wij verre familie zijn van de Koninklijke Lelie? Dat is de reden dat wij zo mooi wuiven. Nog niet zo lang geleden stonden wij bevallig wiegend bij elkaar, we waren één grote familie. Wij trotseerden sneeuw en kou, spraken elkaar moed in en hielden elkaar bij storm en regen overeind. Voor jullie mensen mag het dan klinken als ruis en ritsel, in werkelijkheid praten wij honderduit. Totdat we op een dag wreed werden gescheiden van onze voedsters, die onder hun bolrokken alweer nieuw leven lieten groeien. In bosjes van tien werden we in dozen gestopt totdat we, na een uitputtende reis, uiteindelijk bij elkaar in een emmer werden gezet. Het uitzicht was riant, daar niet van, maar toch weenden wij zeer, want we voelden dat we spoedig afscheid van elkaar moesten nemen. Een mevrouw nam twee bosjes van ons mee naar een grote warme ruimte met veel boeken. We werden op tafel gelegd en snakten naar water, het was er zo warm! Wat er daarna met mij gebeurde is traumatisch te noemen, ik verdween in een donkere tas en weer begon een reis, niet zo lang dit keer, maar leuk was het niet. Gelukkig mocht ik er uit en werd in een oude krant gerold, het duizelde me. En nog steeds geen water, waar heb ik die behandeling aan verdiend? Uiteindelijk belandde ik op een bureau in een oude fles zonder ook maar een druppeltje nat. Mijn hals is geknakt en ik laat mijn kopje hangen. Gaat dit mijn einde worden, moet ik op de eerste Lentedag sterven, moet ik sneven in de knop? 'Het is een opdracht', hoor ik zeggen, 'een opdracht voor de schrijfkunst, er mag absoluut geen water bij.' Is dit mijn lot? Sterven Voor De Kunst? Maar dan, heel kordaat, word ik uit de fles gehaald, ik voel een korte, snerpende pijn en water, fris helder water, gretig slurp ik het op en dan sta ik in een koele, donkere hal. Ik wil slapen, slapen...
Donderdag, 21 maart
. Ik had een bijna-doodervaring, maar ik ben niet dood, ik leef! Hoera, leve de Lente, kijk eens hoe fleurig ik er weer bijsta met uitzicht op de Ouwe Wester! En hoor, het carillon laat een wijsje de werkkamer binnen dwarrelen: “Als de Lente komt dan stuur ik jou tulpen uit Amsterdam.” Ik zucht, wat kan een tulp nog meer wensen?

Anneke Koehof ©
fictie 

zondag 24 maart 2013

DE HEILIGE MAGDALENA

Deze foto is uit 1979. Ik vertrok al in 1963

Met dit verhaal behaalde ik de 3e plaats bij de Schrijfwedstrijd van 'Schrijvers uit Oost'. De bijeenkomst was in Frankendael en het thema was dit keer 'Buren'.

Mijn allereerste eigen woonplek was een oude hoekwoning op drie hoog in de Oosterparkbuurt. Als de katholieke buurtgenoten 's morgens in alle vroegte naar de Bonifaciuskerk werden gebeierd, leek het alsof ik in de klokkentoren lag, het hele huis dreunde mee. Beneden mij, op twee hoog, woonde een graatmagere dame, een voormalige lichtekooi met een ooit rijk bloeiende praktijk ergens in Limburg. Ze heette Magdalena ('Zeg maar Lena, meid') en leek een beetje op een toverkol, omdat neus en kin naar elkaar toe groeiden, nee, mooi was ze niet. Uit haar erotische verleden vertelde ze obsceniteiten waarvan ik het bestaan niet had durven vermoeden en ze beweerde dat ze nog regelmatig heren ontving, liefst drie tegelijk. Wat die allemaal met haar deden werd mij, regelmatig onderbroken door een verschrikkelijke hoestbui of een rasperige lach, in geuren en kleuren uit de doeken gedaan. Ik moest er niet aan denken om in het donkere trappenhuis tegen een van haar klanten op te lopen... Voor mij had Lena moederlijke gevoelens, ze waarschuwde me voor de gevaren van het leven en drukte mij op het hart nooit een man te vertrouwen, want mannen wilden maar één ding, en voor je het wist zat je in het leven... Middenin de nacht zong ze met haar Halfzware Van Nellestem liederen over Bronsgroen Eikenhout en Wie sjoen os Limburg is, al wist ze ook daar haar eigen onzedelijke teksten op los te laten. Hoe meer drank, hoe schunniger het lied. Was de alcohol op dan huilde ze met lange uithalen, kreeg angstvisioenen en kroop in de kast. Op een avond, tegen middernacht, zag ik aan de overkant een groepje mannen lacherig en wijzend naar boven kijken. Ik begreep niet wat er aan de hand was, al hoorde ik haar op de ramen bonken. De overburen vertelden mij later dat de heilige Magdalena regelmatig in Evakostuum, met vlammende toorts aan het manvolk verscheen. Wegens wanbetaling waren gas en licht afgesloten en ze liep met opgerolde brandende kranten door het huis voor wat warmte, maar was niet te beroerd om daarbij haar oude vaardigheden op peil te houden. De buurvrouw werd regelmatig bezocht door ambtenaren van de Sociale Dienst of andere instanties, die door haar avances of bedreigingen niet wisten hoe snel ze de trap weer af moesten komen, maar haar toestand werd onhoudbaar. Toen ze tenslotte moest worden opgenomen ging ze tekeer als een wild dier. Ze sloeg, schopte en beet om zich heen en de politie moest eraan te pas komen om de ambulancebroeders bij te staan. Uiteindelijk lag ze, vastgebonden en gedrogeerd, op een brancard, ze keek me hartverscheurend aan, ik schaamde me dat ik niet meer voor haar had kunnen betekenen en keek toe hoe ze voorgoed uit mijn leven verdween.

Anneke Koehof ©

24 maart 2013


Juryrapport aflevering #5 Schrijvers uit Oost
De jury van Schrijvers uit Oost is wederom zeer verheugd dat bewoners van Oost en daarbuiten de
pen ter hand hebben genomen en hun werk opstuurden. Deze jury bestond dit keer uit de schrijvers en redacteurenMarian Boyer, Teuntje Klinkenberg, Maaike Bergstra, Wouter Bok en Claartje van den Broek.
Het thema 'buren' zette veertien inzenders aan tot poëzie, persoonlijke herinneringen, gesproken wo
woord en proza. We lazen over lastige, dierbare en opmerkelijke buren, over verlangen naar oude en
andere buren, over bemoeizieke buren. Herkenbaar en karakteristiek voor het levendige wonen in de stad.
Opvallend veel van de schrijvers slaagden er in enige gelaagdheid in hun werk aan te brengen,
waardoor het aan zeggingskracht won. Het was interessant om te zien dat sommige inzenders naar
eerdere teksten verwezen, waar wij in vorige afleveringen kennis mee mochten maken.
 Naast de drie teksten die we hieruit als beste hebben gekozen, is er de eervolle vermelding.
De derde plaats gaat naar een auteur die met haar inzending een nieuwe weg inslaat. Anneke Koehof,

'als gretig afnemer van je werk is de jury aangenaam verrast over de wijze waarmee je de prostituerende buurvrouw Magdalena in 'De heilige Magdalena' een gezicht geeft, en hoe ze de buurvrouw is van je eerste zelfstandige woning - en uiteindelijk door een ambulance naar het gesticht wordt gebracht'.
Het onderwerp leent zich voor een scherpe stijl. Wars van nostalgie geef je daar met eerlijke stem je draai aan.

MIJN STRAAT

 Bij mijn moeder hing alles in het gelid, kleur bij kleur, van lang naar kort, alsof het een leger betrof. Helaas heb ik die gewoonte dwangmatig overgenomen, bang dat haar kritiek me zelfs vanuit het hiernamaals nog achtervolgt.







Voor de Schrijfwedstrijd van 'Schrijvers uit Oost', ditmaal vanuit Huize Frankendael, schreef ik deze keer twee korte verhalen. Het thema was dit keer 'BUREN'.
In onze straat werd je verwelkomd door het angstaanjagend gekrijs van de altijd uit het raam hangende 'Gekke Jansje'. Zoals je gewoon bent aan de beelden, geuren en geluiden, zo vormde haar gegil het decor van ons bestaan.

Toen mijn moeder na mijn geboorte overleed, werd ik opgenomen in het gezin van de melkboer op de hoek en zag dat als mijn thuis, totdat mijn vader hertrouwde en ik terug moest naar het benedenhuis verderop. Niet alleen het uitzicht was anders, tenslotte woon je op een hoek in twee straten tegelijk, maar waar moest ik naartoe als ik gevallen was of geschrokken? 'Je woont nu hier en je gaat die mensen niet steeds lastigvallen,' zei mijn nieuwe moeder, een nuchtere Friezin. Dat was voor mij, nauwelijks vier jaar oud, nogal verwarrend.

Op elke hoek van onze straat waren buurtwinkels, maar de slagerij was een geval apart, want die werd gedreven vanuit een gewoon benedenhuis. In een zelfde huis als waarin wij woonden, werden koeien en varkens naar binnen gedragen en in een zelfde kamer als waarin wij sliepen, draaide de buurman zijn gehakt. Wanneer je aanbelde ging de deur automatisch open. De klanten stapten over de hond en stonden in de kleine hal op hun beurt te wachten. Mijn vader had ook zo'n elektrische deuropener gemaakt. Soms vergisten de slagersklanten zich in de deur en staarden dan verbijsterd in onze slaapkamer.

Op dinsdagmiddag verzamelden we ons op het hoekje bij de gesloten melkzaak. De ijsbezorger, een grote norse kerel, kwam moeizaam aangefietst. Op zijn bakfiets lagen staven ijs van minstens een meter lang. Hij sloeg het dekkleed terug en hakte de staven met een priem in stukken. Wij bleven op gepaste afstand, hij duldde geen kinderen. De zware ijsblokken torste hij op zijn schouder de nu vreemd stille winkel binnen. Dan zagen wij onze kans schoon. Wij pikten de losgehakte brokjes ijs, waar we verzaligd op zogen. Zodra de man weer naar buiten kwam stoven wij uitelkaar, om bij zijn tweede lading opnieuw toe te slaan. Dat hij al pruimend bruine stralen over de bakfiets spuwde zagen wij over het hoofd.

Leek de straat met z'n gepoetste koperen deurknoppen en gesteven vitrages aan de voorkant keurig netjes, aan de achterkant speelde zich het echte leven af, daar ontpopte het burgerlijk fatsoen zich in zijn ware gedaante. 'Van boven bont, van onderen stront,' schamperde mijn moeder, wijzend op het wasgoed van een buurvrouw. Bij haarzelf hing alles in het gelid, kleur bij kleur, van lang naar kort, alsof het een leger betrof. Helaas heb ik die gewoonte dwangmatig overgenomen, bang dat haar kritiek me zelfs vanuit het hiernamaals nog achtervolgt.

Ruzies werden luidkeels vanaf de veranda's uitgevochten.


'Vuile hoerenloper, geslachtsziekteverspreider, '
schalde het van de ene naar de andere kant toen een buurman vond dat het gras bij de overbuurvrouw groener was. Zijn minnares liet zich, tot vermaak van de buurt niet onbetuigd en zo vlogen de scheldpartijen over en weer.

Onze bovenburen waren ook heel bijzonder. Als ze ruzie hadden hoorden we ze vloeken en tieren, het ging er heet aan toe. Dan was het een kwartiertje doodstil, waarna we gestommel op de trap hoorden. Even later liepen ze met uitgestreken gezichten, stijf gearmd de straat uit...


Anneke Koehof ©

24 maart 2013

woensdag 20 maart 2013

VROUW HOLLE


dit was een Schrijfopdracht waarin huishoudhandschoenen een rol moeten spelen

In de buurt noemen ze haar 'Vrouw Holle', omdat ze van alles uitschudt. Kleding, dekens, matjes en kussens worden tot slijtens toe geklopt en geschuierd. Daarna wordt het kleine balkon van onder tot boven gesopt en even later steken haar felroze huishoudhandschoenen alweer onder de schuiframen door om de buitenvensterbanken te lappen en dat doet ze enige keren per dag. Naast haar deur, in het trappenhuis, hangt een waslijn met minstens zes paar van die werkhandschoenen in allerlei kleuren en in een mand ligt een berg blauwe schoenhoezen. Ze draagt een schort met zak en daaruit piepen haar stofdoeken, elke kleur heeft z'n eigen functie. Eigenlijk laat ze zelden iemand toe, maar voor dit gesprek moest mevrouw Dekwaadsteniet een uitzondering maken en daarom zit de intaker van de Thuiszorg met oranje rubber handschoenen en over haar schoenen een paar plastic hoezen. Ze krijgt een kopje thee en elke keer als ze het kopje op tafel dreigt te zetten maakt mevrouw Dekwaadsteniet een naar binnen gezogen geluid: 'fffffffff', trekt een stofdoek uit haar schort en veegt fanatiek over de plek waar misschien wel eens een kring zou kunnen komen. Een ding is zeker: Vrouw Holle hunkert naar hulp!
Anneke Koehof 20 maart 2013
           fictie

DE SCHOOLTAS

                                                         
  foto uit de folder van De Bonneterie, ik was toen 'teenagermodel'                                              

Deze opdracht heeft alles te maken met de zintuigen, maar zonder het zintuig zien toe te passen.










Wanneer ik terug kon stappen in het verleden en ze zouden me geblinddoekt naar deze plek brengen, dan nog zou ik zonder aarzelen raden waar ik was: de lederwarenwinkel van mijn oom.



Mijn oom helemaal links in zijn werkplaats
met dank aan 'Geheugen van Oost'.
Eigenlijk was hij zadelmaker, een functie uit zijn legertijd.
Ik ruik de geuren van de diverse leersoorten: varkensleer ruikt penetrant, een beetje pissig zelfs, runderleer heeft een neutrale geur en kalfsleer ruikt uitgesproken fijn. Aan een zadel, dat ter reparatie in een hoek ligt, hangt nog de warme paardenlucht. Dat, samen met de verschillende lijm- soorten, zorgt voor een aroma dat mij terugvoert naar mijn kindertijd. Ik strijk over de uitgestalde voorraad: de stugge juchtleren diplomatentas; het fijne reliëf van de pilotenkoffer, ooms specialiteit; het kalfsleren damestasje, zacht als fluweel; de riemen aan het rek; het vetleren zadel en de metalen ringen met hak en teenbanden waarmee hij 's winters met voorzichtige pasjes over de ijsbaan schuifelt. Ik hoor de grote naaimachine in zijn werkplaats ratelen, oom is bezig aan het geschenk dat ieder twaalfjarig nichtje of neefje van hem krijgt, een degelijke schooltas. Maar ik wil geen schooltas, ik wil zo'n leuke boodschappenmand met een BB- ruiten stofje erover, dat hebben bijna alle meisjes. Toch bedank ik hem hartelijk, hij is mijn liefste oom en de tas, daar heeft mijn vader nog tot zijn tweeënnegentigste zijn boodschapjes in gedaan.

Anneke Koehof © 20 maart 2013


Ik wilde ook zo'n mandje!
 

                                        

woensdag 13 maart 2013

MIJN ONTMOETING MET SNEEUWWITJE


eigen foto

Opdracht: Beschrijf een hedendaagse ontmoeting met een van je favoriete hoofdpersonen uit een boek of verhaal van vroeger
'Nee dank je, voor mij niets met appel...'

MIJN ONTMOETING MET SNEEUWWITJE 

We spraken af op een terras in de buurt van De Efteling. Ik herkende haar onmiddellijk, ze droeg een zwierige gele rok met een blauw bovenstukje en danste meer dan ze liep. Opvallend genoeg droeg ze rode schoentjes. Ze plofte op een stoel neer, trok haar rok wat op en stak een voet naar voren. 'Hoe vind je ze, mooi wel hè? Ik heb ze stiekem geleend, dus ik kan niet te lang wegblijven. 'Wil je misschien een kopje koffie?', vroeg ik. 'Ze hebben hier heerlijke appeltaart' 'Nee, dank je, voor mij niets met appel'. 'Je bent nog geen steek veranderd' zei ik bewonderend, waarop ze in een verguld spiegeltje keek om haar lippen bij te stiften. Ze schuifelde onrustig met haar voeten, natuurlijk, de rode schoentjes, die wilden verder! Ze was niet erg spraakzaam en keek telkens zoekend om zich heen. 'Hoe is het met de Prins?' probeerde ik het gesprek op gang te brengen. 'Die? Oh, dat is maar van korte duur geweest, op een dag is hij op zijn paard vertrokken en niet meer teruggekeerd.' Ik keek haar niet begrijpend aan. 'Ja, hij was zo vreselijk jaloers, hij kon maar niet verkroppen dat ik had samengewoond met zeven mannetjes, dus ben ik weer op zoek' Plotseling kwam een bloedmooie jongen op een witte scooter de hoek om scheuren. Hij stopte voor het terras. Ze kuste me vluchtig op beide wangen, sprong achterop en ze stoven weg. 'Je moet wel met je tijd meegaan!' riep ze nog...
Anneke Koehof ©

fictie