dinsdag 20 augustus 2013

DE RAT





Deze herinnering schreef ik al op 15 april 2008 voor mijn cursus Creatief Schrijven.
Ik was er heel trots op want ik kreeg er een 9 voor en daarmee was mijn docent niet scheutig!  

















De rat
Waarom de ratten nu ineens onze straat overnamen? Sommigen zeiden dat ze honger hadden, anderen gaven de schuld aan de hoge waterstand, maar waarschijnlijk kwam het door de vervanging van de oude rioleringen, waardoor een hele wijk rattenbewoners naar een andere woonplaats moest omzien.

Wij hadden reuze plezier. De nieuwe betonnen rioleringsbuizen lagen opgeslagen op een opengebroken plein en die grote zandvlakte was een prachtig speelterrein!
De buizen waren zo groot en lang dat we er doorheen konden hollen, er op konden klimmen en er overheen konden springen. Het “wachie”, een gepensioneerde man die wat bijverdiende, kneep een oogje dicht om de kinderen hun plezier te gunnen.

De ratten wisten niet waar ze het zoeken moesten en kwamen overal tevoorschijn,
zelfs uit de wc. Dat was bij ons al een paar maal voorgekomen en je durfde nauwelijks op de bril te gaan zitten, uit angst dat er een rat in je billen zou bijten.

Ook in de tuin liepen ze, om in een gat bij de regenpijp te verdwijnen als de herdershond van de buren er op af werd gestuurd. Wanneer je de tuindeuren niet goed dicht hield kwamen ze brutaalweg bij klaarlichte dag naar binnen en bij mijn buurmeisje sprong er een via de gordijnrail op haar hoofd. Zelf werd ik een keer gillend wakker omdat er een aan mijn haar trok, maar het bleek dat zich een lok om het knoopje van mijn kussensloop had gewonden.

De verhalen over de ratten namen mythische vormen aan. Zo zouden ze aan baby’s in de wieg knabbelen, als je ze achterna zat vlogen ze je naar de keel en niet zelden werden exemplaren gesignaleerd die groter of minstens zo groot waren als een flinke kat.

Mijn vader had voorzorgsmaatregelen genomen om de strijd met de gevaarlijke monsters aan te gaan. Van zijn werk nam hij een flinke ijzeren staaf mee, daar werd een vlijmscherpe punt aan geslepen en een handvat aan geconstrueerd. Hoe hij dat voor elkaar had gekregen is een raadsel, lassen kon hij niet, maar hij was een handige man, als zo velen in de oorlog door armoe en zuinigheid inventief geworden. Hij heeft ons later menigmaal verbaasd door de wijze waarop hij uit allerlei onderdelen een voorwerp voor hergebruik samenstelde. Dat daardoor een ongelijkbenige schaar ontstond, of een wiebelende groenteschaal met als herkomst het ronde kijkvenster van een kapotte wasautomaat, deerde hem niet.

De ijzeren staaf werd ter voorkoming van roest met zilververf behandeld en ziedaar, een zwaard was geboren. Daarmee in aanraking gekomen moest je wel een flinke rat zijn om dat te overleven.

Op een zondagmorgen zat er een in de gang, nota bene bovenop zijn fietszadel, maar die werd naar de eeuwige jachtvelden gezonden toen mijn vader hem het kleine voorportaal indreef en daar met hem afrekende. Wij zaten bibberend met de deur dicht te wachten tot de strijd was gestreden en wij ontvingen hem als een held.

'Daar zit weer zo'n kreng', riep mijn moeder, die het nu wel zat werd. De rat zat op zijn gemak toilet te maken, net als een kat waste hij met zijn voorpootjes zijn snorharen, het vluchtgat bij de regenpijp in zijn nabijheid.

Wij mochten heel voorzichtig door het kleine openslaande raam kijken en het viel ons eigenlijk wel mee, zo groot was het beest nu ook weer niet, of zou het een jonkie zijn?

'Allemaal aan de kant', snauwde mijn vader met het zwaard in de aanslag. Hij boog zich zo geruisloos mogelijk uit het raam, richtte het scherpe wapen tot vlak boven de rat en liet het toen loodrecht naar beneden vallen.
Het beest werd doorspiesd, probeerde nog weg te komen, maar viel een meter verderop neer.

Wat ik toen hoorde ging mij door merg en been. De gewonde rat gilde het uit en maakte daarbij dezelfde geluiden als een huilend kind. Ik hield mijn handen tegen mijn oren, wilde er niet naar kijken en had intens medelijden met hem.

Als stadskind, opgevoed zonder huisdieren, had ik niet eerder beseft dat een dier, net als ik, pijn kon hebben, kon huilen, misschien wel een vader en een moeder had die niet begrepen waar het bleef.

Mijn vader vertelde ons dat het juist goed was, door het gegil zouden de andere ratten vluchten en niet meer terugkomen.

In mijn herinnering heeft het nog uren geduurd. Voor een gevoelig kind als ik was het een schokkende ervaring en ik bekeek mijn vader plotseling met heel andere ogen. Ik vond hem wreed en gemeen en dat durfde ik hem in mijn boosheid zelfs te zeggen.

Hij lachte er maar een beetje om en zei dat ik me niet moest aanstellen, waarop ik nog bozer werd en antwoordde:

“Maar een rat is ook een mens!”



Anneke Koehof © 2008