maandag 24 juni 2013

IT PAAD WEROM: DE JAN NIEVEEN, DE LEMMERBOAT


DE NACHTBOOT NAAR LEMMER

De Jan Nieveen 


Herinneringen aan mijn kindertijd


 
Foto  Spanvis
 
 
 



Lemmer

We wisten nooit of we wel of niet zouden gaan. Mijn vader hield ervan om de spanning erin te houden. Mijn moeder boos, de kinderen teleurgesteld, tot mijn vader tegen de avond zei:

“Nou ma, zullen we dan toch maar gaan”? 'Ma' pakte de pan met het net gebraden vlees en de overige bagage en daar gingen we, om negen uur ’s avonds met lijn 11, naar het Centraal Station.

We rilden van de slaap en de spanning, maar daar, aan de De Ruyterkade, lag de nachtboot naar Lemmer! Het was in onze ogen een groot schip met achterop een paar reddingsboten en een hoge zwarte schoorsteen.

Behalve passagiers en lading gingen ook altijd enorme hoeveelheden fietsen mee. Je kreeg een bonnetje met een nummer, dat op de plaats van bestemming werd afgeroepen. Dat was opletten geblazen want het ging in een hoog tempo.

Je kon de 'Waalstroom' treffen, maar ook de 'Jan Nieveen', waarop een neef van mijn moeder hofmeester was en door die familieband waren we altijd verzekerd van een plaatsje beneden in de 'damessalon', een ruimte met zachte banken, bekleed met ooit groen geweest pluche, waar mijn vader steevast een vlo opliep.

Boven de banken was een ruimte waar een kind, met een jas als bed en een vest als kussen, makkelijk kon liggen en waar je door de patrijspoorten het water kon zien klotsen. Je sliep er heerlijk, door de deining van het schip en het geluid van de dreunende motoren.

Het kon er erg benauwd zijn en één maal gooide tante Annie, zo’n type dat graag de leukste thuis was, een patrijspoort open, waardoor een golf water naar binnen sloeg. De hofmeester die alles moest opruimen, was iets minder joviaal dan gewoonlijk.

In de Oranjesluizen schenen felle lampen en de heen en weer lopende sluismeester leek een geheimzinnige schaduw. Daarna voeren we het IJsselmeer op, waar het pikkedonker was, met hier en daar een geel flakkerde boei.

Halverwege de reis ontmoetten de beide Lemmerboten elkaar, dan werden er groeten uitgewisseld, wat mij zelfs toen al ontroerde.

Wij kinderen brachten de reis grotendeels slapend door en we werden met moeite wakker als de boot ’s morgens rond 5 uur afmeerde in Lemmer.

Een broer van mijn moeder wachtte ons op, zijn klompen en onze voetstappen weerklonken over het water als we over de bruggen het doodstille Lemmer in klosten.

Wat was ik daar gelukkig. Alles was anders dan in de grote stad: de geur, de geluiden, de kleine huizen, de taal. Hoewel ik door familiebezoek al jong met het Fries vertrouwd was geraakt, waren de zangerige klanken toch nog moeilijk te volgen.

Het eten vonden we heerlijk. Veel vis maar ook de typisch Friese gerechten als pareltjebrij, suikerbrood, trommelkoek met stroop en de lange repen koek.

Slaapdronken liepen we naar de Vissersburen, waar mijn oom woonde. Kleine huizen, waartussen nauwe stegen, aan een brede vaart, De Rien.

Je ging nooit door de voordeur naar binnen maar door het steegje 'achterom'. Er hing een luchtje van het toen nog overal gebruikte “hûske”, een houten kist met ronde deksel waaronder een tonnetje stond. In het steegje was een laag deurtje waardoor de “tonneman” de volle “hûsketonne” kon weghalen en omruilen voor een schoon exemplaar.

In het gezin woonde ook 'Beppe', de moeder van mijn tante, een klein oud vrouwtje met een muts op en in het lang zwart gekleed. Ze was tandeloos en had een wrat op haar neus, ik wist zeker dat het een heks moest zijn en was een beetje bang voor haar.

Langs een onwaarschijnlijk steile trap gingen we naar zolder, naar onze slaapplaatsen.

Vaak zat ik aan de kant van de vaart. Schepen voeren af en aan en langs de wal lag dikwijls een 'skûtsje', toen nog dag en nacht in bedrijf als beurtschip. De hele familie huisde in de kleine roef, er moest zoveel mogelijk plaats zijn voor lading en dat ging ten koste van de leefruimte.

Het leek me geweldig om aan boord van zo’n schip te wonen, alles zag er zo gezellig uit. De raampjes waren piepklein met geruite gordijntjes en als je naar binnen keek brandde er een olielamp, want het was er altijd donker. Wat wist ik toen van de armoe van deze mensen...

Een parlevinker voer behendig tussen de schepen door om ze te bevoorraden met wat maar nodig was. Een varende Winkel van Sinkel.

Ik kan me nog de verbijstering herinneren toen we na een nachtelijke boottocht uit Amsterdam ontdekten dat de zo vertrouwde Rienvaart was veranderd in een eindeloze zandvlakte. Ze hadden de vaart gedempt ...



Anneke Koehof ©



De Vissersburen





 
 
Dit verhaal publiceerde ik op 24 juni,  de geboortedag van mijn moeder, geboren in Lemmer op 24-06-1911.


De oude vuurtoren