woensdag 2 april 2014

INDISCHE HAPJES


Foto c

Nederlands-Indische kinderen met hun baboe
Collectie Tropenmuseum
    De opdracht was om een regel uit een  boek
    als eerste zin voor dit verhaal te gebruiken.

    Op deze manier ontstonden voor de schrijfgroep
    verschillende verhalen met een zelfde beginregel.

    We konden kiezen uit twee regels,
    de eerste gebruikte ik  als beginzin en de  tweede
    verwerkte ik in het verhaal.
    (Beide regels zijn onderstreept).
    Mijn verhaal speelt in 1980 en is fictief.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Indische hapjes 

In het voorjaar is ze gekomen. De onmacht om mij tegen haar te verzetten maakte dat ik die strijd al bij voorbaat had verloren.

Mijn tante Zus is een opvallende verschijning.

Zomer en winter draagt ze een lange zwarte mantel en een, eveneens zwarte, breedgerande hoed, die haar gezicht half bedekt.

Haar witgrijze haar hangt in heksachtige slierten over haar schouders. Voorbijgangers kijken om, stoten elkaar aan en wijzen.

Toen ze haar komst aankondigde probeerde ik er nog onderuit te komen; zou de treinreis niet te vermoeiend zijn?

'De hemel staat in het teken van de Vissen, dan moet ik reizen ja, en waar kan ik anders naar toe?'

'Nou ehhhh, naar Ymke misschien?' probeerde ik.

'Geen sprake van, zij is Steenbok en het is er zooo koud. Jij bent Boogschutter en bovendien mijn lievelingsnichtje. Ik had gedacht mijn verjaardag bij jou te vieren, je hebt zo'n fijne grote keuken. Ik word vijfenzeventig, dan nodig ik al mijn Indische vriendinnen uit en jij maakt een heerlijke rijsttafel, ja!'

'O nee toch,' protesteren de kinderen als ik het onder het avondeten vertel.

'We gaan niet naast haar lopen hoor!'

'Help me nou maar met de kamers,' zucht ik.

'Wanneer leer je nu eens nee te zeggen,' moppert mijn man 's avonds in het smalle logeerbed. 'Dit gaat weer weken duren en mevrouw eist doodleuk de beste kamer.'

Hij heeft gelijk, maar ik kan nu eenmaal niet tegen haar extreme gedrag op. Commanderen zit haar, als dochter van een rijke planter in het Koloniale Nederlands-Indië, in het bloed en ze behandelt mij als haar vroegere baboe.

De volgende morgen staat de taxichauffeur met armen vol koffers op de stoep. Tante schrijdt naar binnen en laat het aan mij over om hem te betalen.

'Dank je kind, ik zal het goed met je maken,' zegt ze en ontneemt me als altijd ogenblikkelijk de leiding over mijn huishouding.

Ondanks hun tegenzin komen de kinderen direct weer in haar ban. Ze vertelt bloederige 'stille kracht' verhalen waar ze nachtmerries van krijgen en legt de kaart om hen de toekomst te voorspellen.

Op haar verjaardag, twintig maart, de woonkamer heet als een oven, lijkt het wel een kippenhok.

'We zijn met de wagen uit Den Haag gekomen, luitjes...'

'We worden ouder, ja...'

'De jaren vliegen, weet je...'

'Toetie is al weduwe van Faas. Kassian!...'

'Adoe, wat een lekkerrre sàteh...'

'Toch niet die van Kokkie, hooooorrrr...'

'Soeda.'

Verhit presenteer ik mijn Indische hapjes en ga rond met de sherryfles.

De dames nippen, kirren, nippen, snateren, nippen, kwebbelen en giechelen zich terug in hun Indische kindertijd. Mijn eigen kinderen vluchten de tuin in.

Plotseling vliegt hun rode bal door het openstaande bovenraam en stuitert tussen de kakelende dames, die gillend opvliegen.

'Adoe, adoe, de geest van Faas,' roepen ze en voordat ik het weet zijn ze in paniek vertrokken.

Als een beledigde diva stampt tante naar boven en pakt haar koffers.

Opgelucht zie ik haar taxi de straat uit verdwijnen.

Morgen staat de hemel in het teken van de Ram.

Anneke Koehof ©