woensdag 15 augustus 2012

JOEP TROMPETTER

                                                                        
Joep Trompetter
Ik heb die avond een dringende afspraak en besluit per trein te gaan. Op het overdekte busstation, waar de wind altijd vrij spel heeft, zie ik groepjes jongeren rondhangen. Het geeft me een gevoel van onbehagen daar tussendoor te moeten, tegelijkertijd schaam ik me ervoor.
Verwaaid kom ik de ticketshop binnen. Van de twee loketten, is er maar een in gebruik. Er staat een lange rij wachtenden, iemand heeft een probleem en het voltallige personeel bemoeit zich ermee. Er wordt gemopperd en ook ik besef dat ik op deze manier mijn aansluiting dreig te missen.
Ik moet hollen om mijn trein te halen. Nog nahijgend maak ik mijn jas los en rommel in mijn handtas om mijn kaartje alvast te pakken. Ik graai in alle vakken, maak ritsen open, voel in mijn jaszakken maar het komt niet tevoorschijn. Zou ik het bij het loket hebben laten liggen? Chaoot als ik ben zou het me niet verbazen.
Een lichte paniek maakt zich van mij meester. Ik zie het al voor me:
“Zo, mevrouwtje”, zegt de conducteur, “Gaan we zwartrijden? Dat gaat u een heleboel centjes kosten”.
“U moet me geloven, conducteur”, antwoord ik met een rood hoofd.
“Ik heb daarnet echt een kaartje gekocht, maar ik denk dat ik het ben kwijtgeraakt”.
Natuurlijk kijken alle aanwezigen in de coupé elkaar veelbetekenend aan.
Ja, ja…, zie ik ze denken, leuk geprobeerd. Nerveus begin ik mijn tas leeg te halen, stel je voor dat dit mij werkelijk zou overkomen!
“Zoekt u iets?” klinkt een nasale stem tegenover mij. Nu pas word ik zijn aanwezigheid gewaar. Het is een jonge man, ik schat hem op een jaar of vijf en dertig. Hij ziet er armoedig uit in zijn windjack waarvan de mouwen versleten zijn. Hij heeft de nodige bagage uitgestald en op de grond staat een langwerpige hoes van canvas, waarvan de vorm de inhoud niet prijsgeeft.
Ik leg hem uit dat ik mijn retourtje niet kan vinden en maak hem deelgenoot van mijn ongerustheid voor het mogelijke gevolg. Ondertussen blijf ik, tegen beter weten in, doorzoeken.
“Mag ik u mijn kaartje aanbieden?”
Ik kijk verbaasd op, hoe kan iemand nu zijn eigen treinkaartje weggeven? Hij reikt het mij aan en dan begrijp ik mijn vergissing.
'JOEP TROMPETTER'
GITARIST
OMLIJST UW FEEST MUZIKAAL
MET LIFE MUZIEK

                                                            
Ik bekijk hem wat beter, hij maakt een onverzorgde indruk, wat nog wordt versterkt door zijn ouderwetse bril die met een pleister bij elkaar wordt gehouden.
Zijn schoenen zijn niet gepoetst, zijn sokken te kort, waardoor melkwitte staken onder zijn broekspijpen tevoorschijn komen.
Hij lijkt zin te hebben in een praatje, begint over zijn muziek en wat dit voor hem betekent. Zijn voorkeur gaat uit naar gewijde muziek vertelt hij en al gauw besef ik dat hij nogal “In de Heer” is. Innerlijk moet ik lachen als ik me voorstel hoe hij de muzikale omlijsting van een van onze feestjes, waar het meestal nogal uitbundig toegaat, zou verzorgen.
Wat ongeduldig luisterend vind ik toch ineens het kaartje. Triomfantelijk toon ik het hem en opgelucht besluit ik hem nu mijn volle aandacht te geven, waarvan hij gretig gebruik maakt. Enthousiast oreert hij verder over zijn favoriete muziek en krijgt daarbij de wat lacherige belangstelling van de medepassagiers. Wanneer de aandacht naar zijn zin verslapt kijkt hij dreigend rond en zet met brede armgebaren zijn woorden extra kracht bij. Nu ik hem wat beter bekijk vind ik hem eigenlijk een engerd.
De reizigers om ons heen stoten elkaar aan en knikken mij bemoedigend toe, blij dat ze niet zelf tegenover die vreemde snoeshaan zitten.
Plotseling grijpt hij naar een tasje waaruit hij met hevig trillende handen een bos snoeren haalt.  Mijn adem stokt, onwillekeurig zoeken mijn ogen de noodrem.
Gespannen volg ik zijn handelingen en zie dan met een zucht van opluchting dat aan het uiteinde van de onontwarbare kluwen draad een koptelefoon hangt. Hij probeert uit alle macht de warboel uit elkaar te krijgen, wat hem niet lukt.
“Dan maar zó”, mompelt hij en vervolgens haalt hij uit hetzelfde tasje een laptop in mini-formaat. Hij opent het beeldscherm, tikt wat op het toetsenbord en daar schalt door de coupé ‘De Heer is mijn licht en zijn liefde mijn steun’.
Ik word ogenblikkelijk teruggezogen in de tijd en zit weer bij mijn oma op de divan voor de openslaande deuren naar het balkon. De zon prikt in mijn rug, ik wil eigenlijk naar buiten, maar oma draait haar favoriete psalmen van Johannes de Heer, die deel uitmaken van haar indoctrinatiepogingen om mij, dochter van haar ongelovige schoonzoon, alsnog op het juiste pad te krijgen. Ik dacht de liederen te hebben verdrongen, maar ik zou ze nog letterlijk kunnen meezingen.
Joep raakt nu helemaal in trance.
Op die heuvel daarginds stond een ruwhouten kruis’, galmt hij met gedragen stem.
“Over enkele ogenblikken naderen wij het station Diemen”, klinkt het door de intercom.
“Hemel, ik moet er hier uit”, zegt Joep nerveus. Hij graait zijn spullen bij elkaar en verlaat half struikelend de coupé waarbij hij de treden naar beneden over het hoofd ziet.
Luid vloekend ligt hij op de grond tussen zijn spullen. Wanneer hij buiten langs mijn raam loopt zie ik hem nog tekeer gaan, alsof hij in één klap van zijn geloof is gevallen.

Anneke Koehof 2008 ©
fictie