Dit verhaal schreef ik voor de bijeenkomst van 'Schrijvers uit Oost' op vrijdag 28 november 2014 in de oude bibliotheek van Artis.
Leuk detail: mijn vader heeft daar nog de elektriciteit aangelegd, dat is inmiddels ook 'museaal' te noemen!!
Een tweede versie schreef ik in maart 2018
Een tweede versie schreef ik in maart 2018
Sterrenbeeld
Hij bespiedt haar in
de schaduw van de bomen.
Op een dag heeft zij
zich brutaalweg zijn geheime plek aan de rand van het Flevopark
toegeƫigend.
Ongestoord liggend
in de beschutting van een oude grafzerk, een overblijfsel van de oude Joodse Begraafplaats, op een bed van koperkleurig
herfstblad, gaat ze geheel op in de bestudering van de hemel.
De nacht is helder
en daar, noordwaarts, schuin onder de Kleine Beer, beschermd door de
Draak en vlak onder de Zwaan, bevindt zich haar naamgenote, aan wie
ze zich zo graag spiegelt. Als de heldere najaarsnacht plaats moet
maken voor flarden ochtendmist zingt ze zacht maar verlangend naar de
maan, die zich achter het nevelgordijn verschuilt.
Hij overziet de
situatie. O, wat weet ze goed dat ze mooi is in haar helderrode herfstjas,
naar de onderkant geraffineerd overgaand in een rozige glans. Haar
hals en bovenlip kleuren bleekwit in het omfloerste schijnsel van de
maan en op elke wang is, vlak onder het oog, een donkere traan
getekend. Aan haar voeten draagt ze zwarte sokjes.
Zich omstandig
uitrekkend verlaat ze het knisperend bed en verdwijnt in de nacht. Ze
passeert hem rakelings, als ze hem heeft opgemerkt dan laat ze dat
niet blijken, maar haar prikkelende muskusgeur blijft in zijn
neusgaten hangen.
Zal hij haar
achterna gaan? Nee, laat zij maar haar best doen.
Maar wat als ze een
ander tegenkomt, een knappe vent met donker haar, misschien tippelt
ze daar wel op. Hij is een eenvoudige jongen, een beetje kleurloos,
met een lichte huid, al is hij niet onknap of klein van stuk. En hij
heeft haar wat te bieden! Een verblijf met eigen ingang, niks te
delen met anderen.
Alle moed
bijeenrapend holt hij in de richting waarin ze verdween.
Als hij haar bijna
voorbij loopt roept ze hem en ze spelen het aloude spel van
aantrekken en afstoten. Ze omhelst hem, maar als hij te intiem wordt
snauwt ze hem af en dartelt het pad af totdat ze zich weer door hem
laat inhalen.
'Waar kom je
vandaan', fluistert hij in haar oor, 'ik heb je hier nooit eerder
gezien'.
'Daar, over het
water', wijst ze. Hij schrikt.
'Maar dat is toch
gevaarlijk, die brug en al dat verkeer'.
'Ik ben niet bang',
antwoordt ze. 'Mijn moeder vindt me een droomster, maar ik loop echt
niet in zeven sloten tegelijk. En bovendien neem ik een andere
route'.
Hij bewondert haar,
wat 'n meid!
Met wiegend
achterwerk gaat ze hem voor.
In
de koele herfstnachten hebben ze elkaar lief op het geurend bladerbed
en tegen de ochtend gaan ze naar zijn woonplek, vlak in de buurt,
waar ze de dagen meest luierend en slapend doorbrengen.
Hij verwent haar
met de heerlijkste hapjes, waarvan ze zich gewetenloos geen enkele
keer afvraagt waar hij die vandaan haalt.
Soms verdwijnt ze
een dag of twee voor een bezoekje aan haar moeder en zusjes, maar ze
wil hem niet mee hebben. Ongerust maakt hij zich niet meer, want ze
komt steeds weer bij hem terug.
Als de nachten te
koud worden blijven ze wat vaker binnen, ze is onrustig, heeft
nukkige buien en vraagt hem meer eten mee te brengen, hij kan het
bijna niet aanslepen, ze lijkt wel een hamster.
Tot die keer dat het
bezoekje aan haar moeder wel erg lang duurt, hij wacht en wacht...
Hij hoorde niet het
snerpend remmen, zag niet hoe zij werd meegenomen, las niet dat een
jonge drachtige vos, waarschijnlijk afkomstig uit IJburg, aangereden
was aangetroffen in hartje Amsterdam. Maar uiteindelijk had hij het
begrepen...
's Nachts, op het
koperkleurige bed, huilt hij droevig naar de maan, speurt de hemel af
en daar, noordwaarts, schuin onder de Kleine Beer, beschermd door de
Draak en vlak onder de Zwaan ziet hij zijn geliefde Vosje.
Anneke Koehof ©
Geen opmerkingen:
Een reactie posten