Het is
zondagmorgen. Mijn vader staat zich te scheren in het verweerde
keukenpiegeltje tegenover de gootsteen.
Zijn
bretels hangen over de afzakkende broek en hij draagt een jaeger
onderhemd met korte mouwen.
We
staan rug aan rug. Ik doe de afwas, een van mijn taken als dochter,
je bent nu eenmaal een meisje.
De
scheerkwast maakt een zuigend geluid, mijn vaders gezicht kleurt
roomwit, waarin hij met het scherpe mes lange banen maakt en wij
zingen het duet uit De Parelvissers, mijn vader de eerste en ik de
tweede stem.
Dan
snijdt hij zich, het bloed spuit eruit en hij vloekt als een
kakelende kip die zijn ei niet kwijt kan.
'God
gloeiende, god gloeiende, god, god verdomme!'
Verstijfd
van schrik laat ik het bestek op het aanrecht kletteren.
Gelukkig
brengt het stukje aluin, dat een vaste plaats heeft in de
gootsteenkast naast de Keulsepot met groene zeep, verlichting.
Het
bloeden wordt gestelpt, de scheerkwast doet opnieuw zijn werk en de
hals van mijn vader kleurt nu lichtroze.
Anneke
Koehof
Geen opmerkingen:
Een reactie posten