Dit verhaal schreef ik voor een opdracht van 'Schrijvers uit Oost', in het kader van 'Schrijf je Straat', met als onderwerp: Stranden in Oost.
Het is een verdere uitwerking van een eerder verhaal ''De Kras' dat ik publiceerde op 10 april 2013.
Het is een fictief verhaal, dus elke gelijkenis berust op toeval
Stranden in Oost
Het is een perfect
geschilderd kozijn, zonder enige oneffenheid, bijna te volmaakt.
Het voelt aan als
een zijden laken, rimpelloos en gladgestreken, net als mijn leven,
tot vanavond.
Ineens sta ik
buiten met wat snel bij elkaar gezochte spullen en mijn schrijfsels,
vooral die...
Half hollend loop ik
de lange dorpsweg af, schichtig kijk ik naar de voorbijschietende
auto's, alsjeblieft, geen bekenden.
Als ik bij de
overdekte halte aankom is de bus net vertrokken, de volgende gaat pas
over een uur.
Toch ben ik
vastbesloten, ik moet hier weg.
In een hoekje
probeer ik me zoveel mogelijk te beschermen tegen de striemende regen
en de wind, die hier altijd lijkt te waaien.
Ik overdenk de
afgelopen uren, de ruzies, het geschreeuw en het allerergste, de
vernedering, toen hij voor mijn ogen mijn bril in zijn vuist
vermorzelde. Dat zou me leren, met mijn stomme verhaaltjes en mijn
mails aan die kerel, die me zo goed begreep.
Huilend smeekte ik
hem mij dit niet aan te doen, zonder bril was ik niets waard, maar
het was al te laat, de bril lag verbogen en gebroken op de grond.
Met gierende banden
en opspattend grint scheurde hij de oprit af en liet mij in totale
ontreddering achter. Dat met die bril was voor mij het breekpunt,
dit kon ik niet met mij laten gebeuren.
Overstuur belde ik
'die kerel', hij was nog aan het werk, klonk toch wat geschrokken,
maar herstelde zich en we spraken af dat ik naar Amsterdam zou
komen, hij zou me nog een sms'je sturen over de ontmoetingsplaats.
Ik graaide wat
spullen bij elkaar, vond gelukkig nog een oude bril in mijn
nachtkastje, stopte de ordner met mijn verhalen in een plastic tas en
dacht er aan mijn mails uit de computer te verwijderen.
In de bus ben ik
zowat de enige passagier. De chauffeur kijkt mij bevreemd aan, ik
zal niet de mooiste zijn met mijn opgezwollen gezicht en ogen klein
van het vele huilen.
Op het stationsplein
hangen wat jongelui rond en in de ticketshop staat een lange rij, ik
haal net op tijd de trein naar Amsterdam en zit nog wat na te hijgen
als mijn telefoon de bekende blieps laat horen, een bericht. 'Kom
naar de OBA op het Javaplein, daar pik ik je op'. Er volgen nog wat
aanwijzingen over de te nemen trams, het lijkt me niet al te
moeilijk.
De boodschap is
duidelijk, vanuit zijn werk rijdt hij via het Javaplein zo naar
IJburg, waar hij een appartement heeft gehuurd, splinternieuw en
vlakbij het strand.
Ik ben er één
keer met hem geweest, via de brug, die uit de verte op een bh lijkt,
reden we over een brede weg langs hoge balkonloze woningen naar een
strandpaviljoen, Blijburg geheten. Een soort reizende locatie
vertelde hij toen, waar huizen komen, moet Blijburg weer verkassen en
een nieuwe plek veroveren.
Ik vond het er wat
mondain, er werd gezwommen en gesurft, ik keek mijn ogen uit.
Waar vroeger water
was zover het oog reikte, was een hele stad verschenen, die ook nog
bij Oost bleek te horen... Ik voelde me een trutje uit de provincie,
iedereen daar leek zo hip en vrij. Bovendien was ik als de dood
iemand uit mijn dorp tegen te komen, al leek dat daar niet al te
waarschijnlijk.
Ik zie de lichtjes
op het IJ, als de trein, schommelend als een schip met zijwind, het
Centraal Station nadert.
Op het Javaplein is
alles al donker, alleen de fel verlichte bibliotheek is nog open.
Het is er behaaglijk
en stil, ik zoek een rustig hoekje bij het raam, waar ik met
brandende ogen de donkere avond in tuur en gedachteloos over het
zijdezachte kozijn strijk.
Het wachten duurt
lang, ik heb dorst maar de koffieautomaat is defect. Ik kijk
voortdurend op mijn horloge, hij is al een half uur te laat.
Een baliemedewerker
ruimt wat boeken op, in mijn buurt blijft hij duidelijk
nieuwsgierig talmen.
'Kan ik u misschien
helpen?' vraagt hij vriendelijk.
'Eh nee, dank u, ik
zoek straks wat boeken uit', antwoord ik.
Na nog een uur
wachten besluit ik een sms te sturen, er komt geen antwoord en ik
begrijp dat hij niet meer komt, nooit meer. Ik ben hier gestrand en
de bibliotheek moet straks sluiten.
Ik voel behalve
verdriet, ook woede opkomen.
Zoekend laat ik
mijn hand door mijn tas gaan en stuit op de kleine wijnopener.
Het is een dierbaar
cadeau. Liefhebbend strijk ik over het glanzende okerkleurige heft,
dat alle functies in
zich verbergt om de beste fles wijn te ontkurken.
Met een lichte druk
van mijn duim richt het mesje zich bijna te makkelijk op.
Dan kijk ik om mij
heen, niemand te zien, venijnig kerf ik het mesje in het kozijn en
maak een diepe kras, net als op mijn ziel.
Anneke Koehof
802 woorden, fictie
13 juni 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten