Foto c
Nederlands-Indische kinderen met hun baboe Collectie Tropenmuseum |
als eerste zin voor dit verhaal te gebruiken.
Op deze manier ontstonden voor de schrijfgroep
verschillende verhalen met een zelfde beginregel.
We konden kiezen uit twee regels,
de eerste gebruikte ik als beginzin en de tweede
verwerkte ik in het verhaal.
(Beide regels zijn onderstreept).
Mijn verhaal speelt in 1980 en is fictief.
Indische
hapjes
In het
voorjaar is ze gekomen. De onmacht om mij tegen haar te verzetten
maakte dat ik die strijd al bij voorbaat had verloren.
Mijn
tante Zus is een opvallende verschijning.
Zomer
en winter draagt ze een lange zwarte mantel en een, eveneens zwarte,
breedgerande hoed, die haar gezicht half bedekt.
Haar
witgrijze haar hangt in heksachtige slierten over haar schouders.
Voorbijgangers kijken om, stoten elkaar aan en wijzen.
Toen ze
haar komst aankondigde probeerde ik er nog onderuit te komen; zou de
treinreis niet te vermoeiend zijn?
'De
hemel staat in het teken van de Vissen, dan moet ik reizen ja, en
waar kan ik anders naar toe?'
'Nou
ehhhh, naar Ymke misschien?' probeerde ik.
'Geen
sprake van, zij is Steenbok en het is er zooo koud. Jij bent
Boogschutter en bovendien mijn lievelingsnichtje. Ik had gedacht mijn
verjaardag bij jou te vieren, je hebt zo'n fijne grote keuken. Ik
word vijfenzeventig, dan nodig ik al mijn Indische vriendinnen uit
en jij maakt een heerlijke rijsttafel, ja!'
'O nee
toch,' protesteren de kinderen als ik het onder het avondeten vertel.
'We
gaan niet naast haar lopen hoor!'
'Help
me nou maar met de kamers,' zucht ik.
'Wanneer
leer je nu eens nee te zeggen,' moppert mijn man 's avonds in het
smalle logeerbed. 'Dit gaat weer weken duren en mevrouw eist doodleuk
de beste kamer.'
Hij
heeft gelijk, maar ik kan nu eenmaal niet tegen haar extreme gedrag
op. Commanderen zit haar, als dochter van een rijke planter in het
Koloniale Nederlands-Indië, in het bloed en ze behandelt mij als
haar vroegere baboe.
De
volgende morgen staat de taxichauffeur met armen vol koffers op de
stoep. Tante schrijdt naar binnen en laat het aan mij over om hem te
betalen.
'Dank
je kind, ik zal het goed met je maken,' zegt ze en ontneemt me als
altijd ogenblikkelijk de leiding over mijn huishouding.
Ondanks
hun tegenzin komen de kinderen direct weer in haar ban. Ze vertelt
bloederige 'stille kracht' verhalen waar ze nachtmerries van krijgen
en legt de kaart om hen de toekomst te voorspellen.
Op haar
verjaardag, twintig maart, de woonkamer heet als een oven, lijkt het
wel een kippenhok.
'We
zijn met de wagen uit Den Haag gekomen, luitjes...'
'We
worden ouder, ja...'
'De
jaren vliegen, weet je...'
'Toetie
is al weduwe van Faas. Kassian!...'
'Adoe,
wat een lekkerrre sàteh...'
'Toch
niet die van Kokkie, hooooorrrr...'
'Soeda.'
Verhit
presenteer ik mijn Indische hapjes en ga rond met de sherryfles.
De
dames nippen, kirren, nippen, snateren, nippen, kwebbelen en
giechelen zich terug in hun Indische kindertijd. Mijn eigen kinderen
vluchten de tuin in.
Plotseling
vliegt hun rode bal door het openstaande bovenraam en stuitert tussen
de kakelende dames, die gillend opvliegen.
'Adoe,
adoe, de geest van Faas,' roepen ze en voordat ik het weet zijn ze in
paniek vertrokken.
Als een
beledigde diva stampt tante naar boven en pakt haar koffers.
Opgelucht
zie ik haar taxi de straat uit verdwijnen.
Morgen
staat de hemel in het teken van de Ram.
Anneke
Koehof ©
Adoe, wát een mooie vertelling, ja!
BeantwoordenVerwijderenje Djongos
Dank je wel, ik ga monter verder!
BeantwoordenVerwijderen