Ik denk dat het fenomeen inmiddels verdwenen is op de pillenbrug, maar fietsen worden onverminderd gepikt, zo ook de mijne!
Een wel heel toevallige omstandigheid is dat ik er door mijn achterneef, Ruud Koehof, op attent werd gemaakt dat in het woonhuis naast de Oude Kerk een zuster van mijn opa woonde. Ze was getrouwd met een glazenier, die meester was in het restaureren van gebrandschilderde kerkramen en glas in loodramen, o.a. ook voor het Rijksmuseum. Er was vanuit het huis een rechtstreekse verbinding met de kerk. Dank je wel, Ruud!
Een wel heel toevallige omstandigheid is dat ik er door mijn achterneef, Ruud Koehof, op attent werd gemaakt dat in het woonhuis naast de Oude Kerk een zuster van mijn opa woonde. Ze was getrouwd met een glazenier, die meester was in het restaureren van gebrandschilderde kerkramen en glas in loodramen, o.a. ook voor het Rijksmuseum. Er was vanuit het huis een rechtstreekse verbinding met de kerk. Dank je wel, Ruud!
Bittere pil
Het lijkt wel of het
nooit meer zomer wordt, denkt hij,
naar de sombere lucht kijkend. Bijna september en wat hebben
we gehad? Een enkele mooie dag en meestal was er dan werk te doen.
Eigenlijk heeft Anja gelijk, Pluk de Dag zegt ze, maar
hij regelt de zaken nu eenmaal graag van tevoren en zit dan met de
pest in zijn lijf in zijn te warme werkkamer achter de computer.
Anja gaat haar eigen weg; sinds ze een fiets voor de deur heeft
doorkruist ze met een haast kinderlijk genoegen de stad of ze neemt
de pont en fietst door de weilanden naar de stille dorpjes in
Waterland. Vooral voor Zunderdorp heeft ze een speciaal gevoel: bij
een brand kwam de kerktoren naar beneden juist op het moment dat haar
grootvader op de verkeerde plaats stond. Een verweerde grafsteen op
het kerkhofje herinnert nog aan die gebeurtenis, haar moeder was toen nog
een kind.
Vaak kijkt ze naar
beneden om met een zucht van verlichting vast te stellen dat de fiets
er nog staat met op de bagagedrager het stoeltje voor de kleinkinderen en aan het stuur een mandje
voor de boodschappen.
Zelf begint hij er
niet meer aan, na twee gestolen fietsen vond hij het welletjes. Voor
haar is het een vorm van vrijheid waar ze aan hangt met een
verbetenheid die je niet achter haar zou zoeken; dezelfde
verbetenheid waarmee ze de cursus ‘Verhalen Schrijven’ volgt,
ondanks de wat geringschattende reacties van de omgeving.
“Leuk voor je, het haalt je wat uit je dagelijkse gedoetje,”
reageerde de oudste dochter toen ze het hoorde. Verder wordt er
weinig of geen belangstelling getoond, maar ze beleeft er veel
plezier aan en houdt stug vol, dat vervult hem met trots.
Hij loopt naar het
raam en kijkt automatisch naar het fietsenrek onder de boom. Het zal
toch niet waar zijn? Hij haalt zijn bril en kijkt nog eens, ja hoor,
de fiets is verdwenen. Godverdomme, waarom moeten ze nou net haar
fiets stelen en hoe vertelt hij straks dat ze haar symbool van
vrijheid kwijt is? Ziet hij nou goed dat het kinderstoeltje er naast
staat? Verdomd, ja hoor, dat hebben ze naast de boom gezet, het
schorem.
Een gevoel van woede
overmant hem, hij besluit de fiets te gaan zoeken; met een beetje
geluk staat hij te koop op de Pillenbrug, waar junken, om aan
hun dagelijkse shot te komen, hun gestolen waar verkopen.
Snel kleedt hij zich
aan en legt een briefje neer. Ze slaapt nog nadat ze vannacht lang
heeft liggen lezen, een gewoonte uit haar kindertijd.
“Wie leest roert zijn handen niet,” oreerde haar moeder vroeger,
haar daarmee voor het leven een schuldgevoel aanpratend. Als kind lag
ze daarom stiekem onder de dekens met een zaklantaarn de enkele in
het ouderlijk huis aanwezige boeken voor de zoveelste maal uit te
spellen.
Hij rent met twee,
drie treden tegelijk de trap af. Als hij nou eens haar fiets pakt?
Nee, klojo, daar gaat het toch juist om, dat is net zoiets als je
bril zoeken terwijl je hem op hebt.
Natuurlijk vergeet
hij zijn strippenkaart, dan maar lopen. Als hij bij de
Wallen komt overvalt hem een gevoel van gêne, alsof hij
belangstelling zou hebben voor de schaars geklede hoeren in de warme
buurt.
Op de Pillenbrug
staan nogal wat fietsen tegen de leuning, maar er is geen handelaar
bij. Tevergeefs zoekend loopt hij er langs. Eerlijk gezegd zou hij
de fiets alleen herkennen aan het mandje. Hij laat de moed al bijna
zakken maar loopt toch nog even naar de andere kant en ineens ziet
hij de fiets staan. Ja hoor, het is hem, de bevestigingsbeugel van
het kinderstoeltje zit er nog op.
“Fiets kopen, meneer?”
Als uit het niets
staat er ineens een magere jongen naast hem. Hij ziet er in zijn
leren jack minder armoedig uit dan je van een junk zou verwachten.
Zeker ook gepikt, denkt hij.
“Kopen? Ik prakkiseer er niet over. Je hebt hem gestolen, hij is
van mijn vrouw!”
“ Hoe komt u er bij, ik heb hem zelf net gekocht. Voor vijf en
zeventig euro mag u hem meenemen”.
Hij twijfelt, hij
gaat daar een beetje betalen voor zijn eigen bezit, maar ja, dan
heeft ze wel haar fiets terug. Hij haalt zijn portemonnee te
voorschijn en telt het geld met samengeknepen lippen uit. Dan,
plotseling overmand door woede, grijpt hij de jongen bij zijn kraag
en geeft hem een enorme dreun waardoor deze achterover tegen de
fietsen belandt. Bijna op hetzelfde moment wordt hij vastgegrepen
door twee politieagenten.
“En wat zijn wij hier aan het doen?”
“Dat ziet u toch, hij heeft de fiets van mijn vrouw gestolen.”
“De fiets van uw vrouw? Nee meneer, u heeft deze fiets net gekocht,
dat is heling, daarvoor krijgt u een proces-verbaal en dan speelt u
ook nog voor eigen rechter en slaat een van onze mensen neer. Uw
identiteitsbewijs alstublieft.”
Dat heeft hij
natuurlijk niet bij zich, net als zijn strippenkaart.
“Dit is uitlokking,” briest hij. “Ga godverdomme dieven vangen
in plaats van eerlijke mensen te bekeuren, eikel die je er bent.”
“Dat is een belediging van een ambtenaar in functie,” bijt de
agent hem toe. We nemen u mee naar het bureau, dan kunt u daar uw
verhaal vertellen.
Er vormt zich al
een kring belangstellenden om hen heen, echte Amsterdammers, tuk op
een relletje. Nijdig probeert hij zich los te rukken.
“En dat is tegenwerking”. Voor hij het weet heeft hij handboeien
om en wordt afgevoerd alsof hij de fietsendief is.
-------
“Waarom deed je
dat nou?” vraagt ze nadat ze hem zijn paspoort had gebracht en hij
haar de zaak, nu toch wat beschaamd, heeft uitgelegd.
“Ja, waarom denk je? Om jou te helpen, natuurlijk. Ik wilde de held
uithangen en nu voel ik me de eerste de beste lullo”.
“Maar wel mijn lullo,” antwoordt ze. “Kom, we gaan lekker
lopend naar huis, de zon breekt door”.
Anneke Koehof ©
fictie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten