De Jan Nieveen |
Herinneringen
aan mijn kindertijd
Foto Spanvis
Lemmer
We
wisten nooit of we wel of niet zouden gaan. Mijn vader hield ervan om
de spanning erin te houden. Mijn moeder boos, de kinderen
teleurgesteld, tot mijn vader tegen de avond zei:
“Nou
ma, zullen we dan toch maar gaan”? 'Ma' pakte de pan met het net
gebraden vlees en de overige bagage en daar gingen we, om negen uur
’s avonds met lijn 11, naar het Centraal Station.
We rilden van de slaap en de spanning,
maar daar, aan de De Ruyterkade, lag de nachtboot naar Lemmer! Het
was in onze ogen een groot schip met achterop een paar reddingsboten
en een hoge zwarte schoorsteen.
Behalve passagiers en lading gingen
ook altijd enorme
hoeveelheden fietsen mee. Je kreeg een bonnetje met een nummer, dat
op de plaats van bestemming werd afgeroepen. Dat was opletten
geblazen want het ging in een hoog tempo.
Je kon de 'Waalstroom' treffen, maar
ook de 'Jan Nieveen', waarop een neef van mijn moeder hofmeester was
en door die familieband waren we altijd verzekerd van een plaatsje
beneden in de 'damessalon', een ruimte met zachte banken, bekleed
met ooit groen geweest pluche, waar mijn vader steevast een vlo
opliep.
Boven de banken was een ruimte waar
een kind, met een jas als bed en een vest als kussen, makkelijk kon
liggen en waar je door de patrijspoorten het water kon zien klotsen.
Je sliep er heerlijk, door de deining van het schip en het geluid van
de dreunende motoren.
Het kon er erg benauwd zijn en één
maal gooide tante Annie, zo’n type dat graag de leukste thuis was,
een patrijspoort open, waardoor een golf water naar binnen sloeg.
De hofmeester die alles moest opruimen, was iets minder joviaal dan
gewoonlijk.
In de Oranjesluizen schenen felle
lampen en de heen en weer lopende sluismeester leek een geheimzinnige
schaduw. Daarna voeren we het IJsselmeer op, waar het pikkedonker
was, met hier en daar een geel flakkerde boei.
Halverwege de reis ontmoetten de beide
Lemmerboten elkaar, dan werden er groeten uitgewisseld, wat mij
zelfs toen al ontroerde.
Wij kinderen brachten de reis
grotendeels slapend door en we werden met moeite wakker als de boot
’s morgens rond 5 uur afmeerde in Lemmer.
Een broer van mijn moeder wachtte ons
op, zijn klompen en onze voetstappen weerklonken over het water als
we over de bruggen het doodstille Lemmer in klosten.
Wat
was ik daar gelukkig. Alles was anders dan in de grote stad: de geur,
de geluiden, de kleine huizen, de taal. Hoewel ik door familiebezoek
al jong met het Fries vertrouwd was geraakt, waren de zangerige
klanken toch nog moeilijk te volgen.
Het eten vonden we heerlijk. Veel vis
maar ook de typisch Friese gerechten als pareltjebrij, suikerbrood,
trommelkoek met stroop en de lange repen koek.
Slaapdronken liepen we naar de
Vissersburen, waar mijn oom woonde. Kleine huizen, waartussen nauwe
stegen, aan een brede vaart, De Rien.
Je ging nooit door de voordeur naar
binnen maar door het steegje 'achterom'. Er hing een luchtje van het
toen nog overal gebruikte “hûske”, een houten kist met ronde
deksel waaronder een tonnetje stond. In het steegje was een laag
deurtje waardoor de “tonneman” de volle “hûsketonne” kon
weghalen en omruilen voor een schoon exemplaar.
In het gezin woonde ook 'Beppe', de
moeder van mijn tante, een klein oud vrouwtje met een muts op en in
het lang zwart gekleed. Ze was tandeloos en had een wrat op haar
neus, ik wist zeker dat het een heks moest zijn en was een beetje
bang voor haar.
Langs een onwaarschijnlijk steile
trap gingen we naar zolder, naar onze slaapplaatsen.
Vaak zat ik aan de kant van de vaart.
Schepen voeren af en aan en langs de wal lag dikwijls een 'skûtsje',
toen nog dag en nacht in bedrijf als beurtschip. De hele familie
huisde in de kleine roef, er moest zoveel mogelijk plaats zijn voor
lading en dat ging ten koste van de leefruimte.
Het leek me geweldig
om aan boord van zo’n schip te wonen, alles zag er zo gezellig
uit. De raampjes waren piepklein met geruite gordijntjes en als je
naar binnen keek brandde er een olielamp, want het was er altijd
donker. Wat wist ik toen van de armoe van deze mensen...
Een parlevinker voer behendig tussen
de schepen door om ze te bevoorraden met wat maar nodig was. Een
varende Winkel van Sinkel.
Ik kan me nog de verbijstering
herinneren toen we na een nachtelijke boottocht uit Amsterdam
ontdekten dat de zo vertrouwde Rienvaart was veranderd in een
eindeloze zandvlakte. Ze hadden de vaart gedempt ...
Anneke
Koehof ©
De Vissersburen |
Dit verhaal publiceerde ik op 24 juni, de geboortedag van mijn moeder, geboren in Lemmer op 24-06-1911.
De oude vuurtoren |
Tsjeeeee, ik wist niet dat je dit schitterende filmpje over de Jan Nieveen op je blog had staan! Echt geweldig! En op deze dag een prachtig eerbetoon aan Baukje!
BeantwoordenVerwijderenRob 24 juni 2013